604
MAANDAG 29 NOVEMBER 1920.
Ik laat daar het verschil tusschen nu en het tijdstip dat
de raming gemaakt werd; dat zal ongeveer Januari geweest
zijn. Maar precies hetzelfde zou het geval zijn indien heden
een raming gemaakt werd. Er wordt een raming gemaakt op
de basis van het oogenblik. Er wordt rekening gehouden met
de loonen, zuoals zij op dit oogenblik zijn, en daarop wordt
die raming gebaseerd. Maar wat doet een inschrijver? Die
houdt niet alleen rekening met de loonen van dat oogenblik,
maar vraagt zich ook af daarvan weet hij niets af; dat is
een kwestie van gevoel welke zullen die loonen zijn over
een jaar of anderhalf jaar? Is het een groot werk, dan vraagt
hij zich af: wat is te verwachten, dat wij in dat tijdsverloop
zullen moeten betalen? Daarvan weet niemand iets, wie ook.
Hij heeft een zeker gevoel, dat het loon nog wel iets hooger
wordt, en meent zich tevoren daartegen te moeten dekken.
En nu gaat het niet alleen over de kwestie van het loon van
de collectieve contracten, het gaat ook en nog veel meer om het
werkelijke loon, dat op dergelijke bouwwerken wordt betaald,
het loon, dat in zoogenaamd aangenomen werk wordt betaald
en dat dikwijls van het loon van het collectieve contract
belangryk afwijkt. Nu is bij de laatste bouwwerken de ervaring
geweest, dat de aannemers telkens gedwongen werden steeds
hooger loon te betalen voor het aangenomen werk en dat zij
zich daartegen dekken door hetgeen de heer Knuttel heeft
genoemd »een risico-premie", is alleszins begrijpelijk. Daartegen
is van onze zijde heel weinig te doen. Dat is een geheel andere
risico-premie dan die, waarmede zij in verband wordt gebracht
en die eigenlijk geen risico-premie is, namelijk het bedrag,
dat de aannemers er onderling op zetten. Dat is een moeilijk
goed te keuren practijk. Oorspronkelijk lag daarin deze gedachte,
dat de menschen bij elke aanbesteding noodzakelijke kosten
maken en dat degene, die het werk krijgt, aan de mede
gegadigden die kosten vergoedt. Dat is de oorsprong van het
geheele stelsel geweest, maar dat stelsel is op ergerlijke wijze
misbruikt om aannemers, die wel inschrijven naar werken,
maar dat nooit serieus doen en ook nooit werken uitvoeren,
een voordeeltje te bezorgen en dan ligt er iets hatelijks in
om, als een dergelijk bedrag op de aannemingssom wordt
gezet, dit door de gemeenschap moet worden betaald. Ik geef
echter den heer de Lange toe, dat dat bedrag alleen het groote
verschil tusschen het cijfer van den laagsten inschrijver en
de raming niet verklaart. Daarvoor moeten andere redenen
zijn en ik meen reeds met een enkel woord op die andere
redenen, voorzoover ik ze zie, te hebben gewezen. Ik voeg
er nog dit bij: ik heb bij interruptie aan den heer Sijtsma
gevraagd of de mededeeling, welke hij deed, van den laagsten
inschrijver afkomstig was, en ik heb die vraag gedaan, omdat
ik meen een reden te hebben om aan te nemen, dat, wat er
ook tusschen de aannemers moge zijn afgesproken, de laagste
inschrijver aan die afspraak niet heeft medegedaan.
De heer Sijtsma. Er werd beweerd, dat een ander niet
had medegedaan en die het had verklapt, maar dat was niet
de laagste inschrijver.
De heer van der Pot. Een enkel woord nu over den bouw
in eigen beheer. Ik ben daarvan niet zulk een tegenstander
als de heer de Lange in zijn rede heeft getoond te zijn. Ik
meen, dat in dit systeem veel goeds zit, en ik kan er direct
aan toevoegen, dat ik hoop binnen niet al te langen tijd bij
den Raad te mogen komen met een voorstel om een bepaald
bouwwerk in eigen beheer uit te voeren. Dat zal een bouw
werk van veel geringer omvang zijn dan dit, en ik geloof
dan ook, dat het goed is om, waar het hier een zaak betreft,
welke nog zoozeer in wording is, waarin nog zoo weinig
grond zit en die nog zoo weinig georganiseerd is, als er een
proef wordt genomen, dit te doen met een bouwwerk van
niet te grooten omvang en het in de tweede plaats te doen
in overleg met een bouwvereeniging, die volkomen met dat
denkbeeld sympathiseert. Ik kom daarop straks met een enkel
woord terug.
Dat werken in eigen beheer is een zaak, die jong is en
weinig ontwikkeldwat wij daarvan weten is zeer weinig.
De heer Dubbeldeman zal dat toegeven. Hij spreekt van een
bouwgilde, maar wat wij omtrent die bouwgilden weten is
uitsluitend gebaseerd op de brochure van den heer Keppler,
die daaromtrent in Engeland een onderzoek heeft ingesteld.
Een dergelijke bouwgilde bestaat echter hier nog niet.
De heer Dubbeldeman. In Amsterdam wel!
De heer van der Pot. Maar niet in Leiden. En als de heer
Dubbeldeman gelezen heeft wat over de poging om het bad
huis van de woningbouwvereniging »De Eendracht" in eigen
beheer te doen uitvoeren te doen is geweest, hoe bezwaarlijk
het is geweest daarbij met de groepen van bouwvakarbeiders
tot overeenstemming te komen, zal hij begrijpen, dat ik meen
tot zekere voorzichtigheid te moeten aansporen.
Er is van den anderen kant, van den kant der bouwvak
arbeiders nog niet die zucht tot medewerken, die zucht om
een proef in dit opzicht zoo uitstekend als het maar eenigs-
zins kan te doen slagen, dat ik met vertrouwen een werk
van zooveel tonnen als waarom het hier gaat aan dit systeem
zou willen toevertrouwen.
Wij moeten niet al te angstvallig zijn. Ik heb gezegd: wij
moeten een proef nemen, maar wij moeten die proef doen
op veel kleiner schaal.
Ik heb reeds gezegd, dat ik het niet wil doen met een
bouwvereeniging, die voor dat plan op zich zelf niet zooveel
gevoelt.
De heer Eikerbout heeft uiteengezet, dat diezelfde bouw
vereeniging ook nog een ander plan op touw gezet heeft, een
plan, dat zich veel beter voor een dergelijke proef zou leeneri.
Misschien kan ik daar met een dergelijk systeem medegaan.
Ik heb uit den aard der zaak omtrent hetgeen te doen stond
met het bestuur van de «Eensgezindheid" overleg gepleegd
en dat bestuur zou op dit oogenblik wat betreft dit groote
werk voor een bouwen in eigen beheer niets gevoelen.
Nu moeten de heeren zich even indenken wat de conse
quentie zou zijn als wij op voorstel van den heer Dubbel
deman besloten het werk in eigen beheer uit te voeren en
het tenslotte zou blijken dat het werk nog een ton of een
halven ton meer kostte dan wanneer het werk gegund was
aan den laagsten inschrijver. Het bestuur der vereeniging zou
dan toch zeer terecht tot ons kunnen zeggen: wat hebt ge
ons een leelijke kool gestoofdde meerdere kosten zullen wij
nu moeten vinden in hoogere huren; had maar gedaan wat
wij wilden en had het werk gegund aan den aannemer, die
bereid was het werk voor zooveel lager uit te voeren.
Dit maakt dat de zaak nu geheel anders staat dan wanneer
wij een bouwvereeniging hadden die zelf bij de gemeente er
op aandrong deze proef te nemen; dan zouden wij met veel
grooter gerustheid dat risico op ons kunnen nemen, omdat wjj
dat risico desbewust deelden met het bestuur der vereeniging zelf.
Dit zijn de gronden waarom ik in dit geval ben tegen het
nemen van deze proef, hoewel ik in beginsel niet afkeerig
ben van het bouwen in eigen beheer, maar dan min of meer
volgens het tweede systeem, door den heer Dubbeldeman
aangegeven, en niet volgens het eerste systeem. Om den
bouw op te dragen aan een door de federatie van woning-
bouwvereenigingen gesticht bureau, daarvoor zou zeer weinig
te zeggen zijn, althans voor de vereenigingen, die niet bij de
federatie aangesloten zijn. Wij moeten eenigszins rekening
houden met de wenschen en verlangens van de vereenigingen.
De heer Dubbeldeman zal het met mij eens zijn: wij moeten
die niet dwingen om in te gaan. Dus het zou moeten zijn
een systeem volgens het tweede schema.
Daar ben ik in beginsel niet tegen, maar ik ontraad den
Raad op dit oogenblik op deze groote schaal er made te
beginnen.
Daarom zou ik, wanneer men huiverig is voor het groote
bedrag, hier genoemd, en vooral ook in verband met hetgeen
de heer Mulder heeft gezegd, den Raad in overweging willen
geven om öf het voorstel van Burgemeester en Wethouders
aan te nemen ik zelf zal stemmen voor het voorstel zooals
wij het gedaan hebben öf in te gaan op het denkbeeld
van den heer Mulder en de proef te nemen, welke, naar de
heer Mulder ons vertelt, een goede kans van slagen heeft,
doch die ook mislukken kan.
Nog een enkel woord over de quaestie van den brief aan
den Minister.
De heer de Lange heeft het betreurd dat die brief gezonden
is en de heer Knuttel verklaart er niets van te verwachten.
Wat dit laatste betreft wil ik doen opmerken, dat wat wij
aangevoerd hebben, wel degelijk goede argumenten waren.
Wanneer de Minister aan zijn systeem vasthoudt, dan kan
het niet anders dan er toe leiden dat men vreeselijk hoog
zal gaan ramen. Wanneer de Minister alleen wil geven 40pCt.
van de geraamde kosten, en niet van wat er later nog op
mocht komen, dan zullen wij in den vervolge ontzaglijke
ramingen zien. Dat kan nooit een goed systeem zijn.
Dit argument is dezerzijds aangevoerd. Wij zullen zien
welken invloed dat op den Minister heeft. Maar juist omdat
de sprong zoo groot is tusschen de huren van de laatst
vastgestelde bouwplannen en de huren, die hier noodig zouden
zijn als de volle hoogere kosten die er opkomen door de
huren zouden moeten worden gedekt, meenden wij dat er
grond was dat het Rijk en de gemeente in die hoogere bouw
kosten in dezelfde verhouding bijdroegen als het geval is met
de oorspronkelijk geraamde kosten.
Dit heeft ons aanleiding gegeven dien brief aan^den Minister
te schrijven. Wij zullen eventueel bij den Raad terugkomen
om een verhooging der bijdrage toe te staan. Dat is op dit
oogenblik niet aan de orde, maar ik achtte het eerlijker aan
den Raad mede te doelen wat door Burgemeester en Wet
houders was gedaan.
Nu de vraag van den heer de Lange over het architecten-
loon. De heer de Lange wenscht te weten of de architect