MAANDAG 15 NOVEMBER 1920. 577 zien schrikken voor het wangedrocht dat daaruit gegroeid is, door de zoo groote kosten, dat hij zelfs zegt: waar moet het naar toe? Mevr. BaartBraggaar. M. d. V. Naar aanleiding van wat de heer Eerdmans gezegd heeft wil ik verklaren, dat de ouders in de arbeidersklasse ook wel degelijk gevoelen wat hunne kinderen noodig hebben, maar hij moet niet denken, dat daar het verantwoordelijkheidsgevoel bij de ouders zal verdwijnen. Zeker niet! Als men den arbeidsvrouwen afvroeg wat zij liever wildenhaar kinderen thuis voeden ol ze naar een dergelijke inrichting sturen, dan zouden zij ongetwijfeld antwoorden: maak het loon voor den man zoo hoog, dat ik mijn kinderen thuis kan voeden en voor dat doel niet bij een dergelijke inrichting of bij de overheid behoef aan te kloppen! De hoer van der Lip. M. d. V. Er is hier een pi incipiëel debat gevoerd over de vraag of het al dan niet gewenscht is van gemeentewege gelden beschikbaar te stellen voor schoolkindervoeding en -kleeding. De heer Rotteveel heeft dat debat geopend en andere heeren zijn er op ingegaan. De heer Dubbeldeman. Natuurlijk De heer van der Lip. Natuurlijk in de eerste plaats de vurige heer Dubbeldeman. Ik ben het echter met den heer de Lange eens, dat dit alles napleiten is, omdat de zaak principiëel beslist is in de vergadering van 21 Juni van dit jaar, toen eeri voorstel van Burgemeester eri Wethouders aan de orde was om de school kindervoeding uit te breiden en de schoolkinderkleeding in te voeren. Velschillende heeren hebben daartegen toen hun be zwaren ingebracht, het is van andere zijde verdedigd en ten slotte is toen de zaak beslist. Ik hoop, dat de heeren, die zich thans vóór of tegen het principe hebben verklaard, het mij ten goede zullen houden, dat ik mij in dat principiëele debat niet meng en dit voorstel eenvoudig beschouw als een uitvoering van het Raadsbesluit van 21 Juni j. I. Toch kan ik niet nalaten om in verband met het gesprokene door den heer Eerdmans, wiens betoog hierop neerkwam, dat de vereeniging goed uit haar oogen zal moeten zien bij het toekennen van de voeding en de kleedirig, en men grondig zal moeten nagaan of die ondersteuning wel nDodig is, te doen opmerken, dat ik dit volkomen met dien geachten spreker eens ben. Ik heb reeds in die richting met het be stuur van de vereeniging gesproken en ik ben bereid om, naar aanleiding van deze opmerking van den heer Eerdmans, nogmaals bij dat bestuur aan te dringen op het betrachten van de noodige voorzichtigheid en omzichtigheid, niet alleen in het belang van de gemeentefinanciën, maar ook ter ver mijding van het gevaar, dat het verantwoordelijkheidsgevoel bij de ouders zal verslappen. Wat de vraag van den heer Meijnen betreft, ik weet niet of ik dien geachten spreker goed begrepen heb. Bedoelt hij, dat hij wel vóór schoolkindervoeding en schoolkinderkleeding is, maar dat de voorziening daarin geheel aan het particulier initiatief moet worden overgelaten, of is zijn bedoeling, dat in deze te weinig door het particulier initiatief wordt gedaan? Bedoelt hij het eerste, dan zal hij het toch wel met mij eens zijn, dat het niet mogelijk zal wezen door particu lieren een bedrag van ƒ24000.voor dat doel te doen bijeen brengen, en bedoelt hij, dat het particulier initiatief te weinig bijdraagt en het aandeel van de gemeente dus te groot is, dan moet ik hem doen opmerken, dat de vereeniging op alle manieren getracht heeft om bijdragen van particulieren te krijgen. Ik moet tot mijn leedwezen constateeren, dat dit niet van alle vereenigingen gezegd kan worden die bij ons om geldelijken steun aankloppen, want er zijn er inderdaad, die het te veel op het subsidie van de gemeente laten aan komen en niet haar uiterste best doen om contribuanten te krijgen. Dat verwijt kan mijns inziens deze vereeniging echter niet treffen; zij heeft steeds op loffelijke wijze getracht par ticuliere bijdragen te krijgen en het is zeker te bejammeren dat haar pogingen ruet meer succes hebben gehad. De heer Meijnen. M. d. V. Het is niet mijn bedoeling tot deze vereeniging een verwijt te richten, maar ik heb er in het algemeen op willen wijzen, dat hoe meer men gewend raakt aan subsidies, hoe meer doodend ;dat werkt, ook op het initiatief van deze vereeniging. Als deze vereeniging zou kunnen zeggen: er is geen andere weg om hierin te voorzien, dan zouden de particulieren wel helpen; maar de particulieren zullen niet helpen, als zij kunnen zeggenhet komt toch wel van de gemeente. De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. (De heer Stijnman was inmiddels ter vergadering gekomen). XVI. Praeadvies op het verzoek van de vereeniging «Open bare Leeszaal en Bibliotheek «Reuvens" te loeiden", om met ingang van 1 Januari '1921 de haar toegekende subsidie te verhoogen. (Zie Ing. St. No. 3fi5.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik ben uit den aard der zaak een warm voorstander van deze verhoogde subsidie, maar ik zou aan het verleenen ervan gaarne een voorwaarde vei binden. Men zal het waarschijnlijk met mij eens zijn dat, als er een instelling is, op welk terrein ook, waaraan de gemeente een subsidie verleent, wij tot zekere hoogte zedelijk verant woordelijk zijn voor hetgeen daar gebeurt of wordt nagelaten. Nu komt het mij voor, dat het met de loonregeling van het personeel van deze leeszaal niet in orde is. Ik sta op het stand punt, dat dit personeel ongeveer op gelijke wijze gesalariëerd zal moeten worden als onze ambtenaren en daarom stel ik een amendement voor om de verhoogde subsidie te verleenen onder beding, dat het loon van het personeel naar een zelfde schaal berekend worde als voor de gemeente-ambtenaren en dat de vaststelling van dat loon de goedkeuring behoeft van Burgemeester en Wethouders. Ter toelichting van dit amendement wensch ik het volgende mede te deelen. De vereeniging «Leeszalen en bibliotheken van Nederland", welke een maandblad «Bibliotheekleven" uitgeeft, heeft uit haar midden benoemd een commissie, niet bestaande uit per sonen die in die inrichtingen werkzaam zijn, maar uit be stuurders van leeszalen en openbare bibliotheken, welke commissie voor de werknemers loonschalen vastgesteld heeft. Nu ben ik er wel niet voor om die loonschalen hier in te voerenmaar zou de salariëering liever brengen in overeen stemming met hetgeen wij aan onze gemeente-ambtenaren betalen, aangezien in de toekomst die leeszaal toch zal komen in handen van de gemeente. Men kan nu nog alleen van meening verschillen omtrent het tijdstip, maar eenmaal zal het toch zeker gebeuren. Die commissie heeft echter 4 klassen voor de salariëering aangenomen, naar gelang van het aantal inwoners van de plaats waar de bibliotheek gevestigd is, en die verschillen nog al met wat hier wordt betaald. Eerste klasse: directeur ƒ5500ƒ6500.onder-bibliothe caris ƒ3500ƒ5000.1e assistent ƒ2500ƒ3500.2e assistent ƒ2000—ƒ2500. Tweede klasse: directeur 3500—ƒ5000.—; onder-directeur ƒ3000ƒ3500.Ie assistent ƒ2000ƒ2500.2e assistent ƒ1500—2000.-. Derde klasse daarin zou Leiden vallen directeur ƒ2500ƒ3000.le assisstent met diploma 2000ƒ2500. 2e assistent ƒ1500ƒ2000. Nu bedraagt het traktement van de Directrice van de leeszaal «Reuvens" 1200.plus 300.duurtebijslag; de 1e assistent krijgt 600.— plus 150.duurtebijslag, de 2e assistent ƒ300.plus 100.duurtebijslag, en de derde assistent 300.zonder bijslag. Dat lijkt mij niet te veel, maar laat ik er bij voegen, dat die directrice daarvoor 36 uren per week moet werken, dat wil zeggen zoo heet het. Ik zeg niet, Mijnheer de Lange, dat het te lang of tekort is; ik zeg alleen, dat die directrice voor het bedrag, dat zij ontvangt, 36 uren moet werken en nu kunt gij zelf de deelsom maken om te zien hoeveel die dame per uur verdient. Bovendien wil ik er op wijzen, dat die 36 uren alleen op papier bestaan, want in de practijk wordt de wekelijksche werktijd 50 uren, aangezien de persoon, die de betrekking thans waarneemt, veel liefde heeft voor haar taak en wil, dat de zaak tot in de fijnste puntjes geregeld en ge ordend is. De eerste assistente werkt 32 uren, maar voelt zich aan gestoken door den ijver van haar directrice, zoodat daar ook nog al wat uren bijkomen De heer de Lange kan het nu zelf uitrekenen en dan zal hij zien, dat aan deze personen minder per uur wordt betaald dan aan den beruchten putjes schepper. Ik wil zeggen, Mijnheer de Voorzitter: als de gemeente een subsidie geeft, is er geen enkele reden waarom zij niet een waarborg zou willen hebben, dat het personeel, dat daar werkzaam is, behoorlijk wordt betaald. De heei Meijnen. M. d. V. Ik sluit mij geheel aan bij de hulde, welke de heer Dubbeldeman aan het personeel van de leeszaal heeft gebracht, en ik vind met den heer Dubbel deman, dat de salarissen, welke aan het personeel worden uitbetaald, te laag zijn. Er waren twee dingen, welke ik even wilde opmerken om mijn stem vóór te motiveeren en welke liggen op dezelfde lijn als de opmerking, die ik zooeven heb gemaakt. Wat deed

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 7