MAANDAG 15 NOVEMBER 1920. 575 XI. Praeadvies op het verzoek der vereeniging »de Ambachts school" om wijziging van de voorwaarden, waaronder haar bij raadsbesluit van 5 Januari 1920 eene verhoogde subsidie over 1920 in uitzicht werd gesteld. (Zie Ing. St. No. 360.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Meijnen. Ik ben er natuurlijk voor deze subsidie te verleenen, maar ik zou naar aanleiding van dit voorstel een opmerking willen maken, welke ook betrekking heeft op de inrichtingen, waarop de volgende twee subsidievoorstellen betrekking hebben. Ik wil vragen, of Burgemeester en Wethouders ook kunnen mededeelen, of de verhoogde kosten van deze inrichtingen uitsluitend bestreden moeten worden uit het verhoogd sub sidie dan wel of het ook mogelijk is om die gedeeltelijk te bestrijden door middel van verhoogd schoolgeld. Ik zou dit laatste beter achten, omdat het beter is dat elk bedrijf of elke instelling zooveel mogelijk zich zelf bedruipt, en verder, omdat de belangstelling van de personen, die daarbij direct geïnteresseerd zijn, er door groeien zal, als zij zelf naar draagkracht in de kosten bijdragen. De heer Sijtsma. M. d. V. Het heeft mij getroffen, dat de salarissen van de aan deze scholen werkzame leerkrachten zeer hoog opgedreven worden, al weet ik dat wij daaraan op dit oogenblik niets kunnen doen. Het wordt ons van bovenaf gedecreteerd. De directeur van de onderwijsinstelling van «Kennis is Macht" heeft een salaris van ruim ƒ3000.de directrice van de vakschool der Zita-vereeniging heeft ook ruim ƒ3000.de leeraren krijgen naar evenredigheid. Daar door is er meer subsidie van de gemeente noodig. üp den duur loopt dat vast. Op het oogenblik is er niets aan te doen als die salarissen niet toegestaan worden, dan wordt het Rijkssubsidie niet verleend. Maar de toestand is toch zoo, dat de gemeente, die het geld zeer slecht missen kan, gepoopt is hare subsidie te verhoogen alleen om de vereenigingen in staat te stellen hoogere salarissen uit te betalen. Wat betreft de quaestie van het schoolgeld, die door den heer Meijnen aangeroerd is, kan ik als gedelegeerde mede deelen, dat het schoolgeld voor de onderwijsinrichting van «Kennis is Macht" een tamelijk groot bedrag oplevert. Hoewel de leerlingen bijna zonder uitzondering voortkomen uit de kleine burgerij is de opbrengst van het schoolgeld toch nog 7550.terwijl de totaal uitgaven bedragen 12010. Dat bedrag van 7550.wordt bijeengebracht door nog geen 500 leerlingen: dat is dus ongeveer ƒ15.per leerling. Die leerlingen betalen dus over het algemeen een behoorlijk school geld. In het algemeen verdienen zij nog weinig, omdat het aankomende jongens zijn. Men kan dus over de opbrengst van het schoolgeld aan deze inrichting wel tevreden zijn. De schoolgelden aan de andere inrichtingen ken ik niet, maar ik acht voor «Kennis is Macht" verhooging niet gewenscht. Herhaaldelijk vragen ouders ontheffing en in sommige ge vallen wordt die toegestaan, maar er wordt steeds een streng onderzoek ingesteld en als de jongen of het meisje nog iets verdient, moet het schoolgeld betaald worden. Overigens weet ik dat het bestuur zeer zuinig huishoudt. De heer van der Lip. M. d. V. In de eerste plaats de vraag van den heer Meijnen. Ik geloof, dat de schoolgelden, welke aan deze inrichtingen worden geheven, niet zoo bijzonder laag zijn. Voorzoover ik weet, wordt aan die inrichtingen een schoolgeld geheven, dat billijk genoemd mag worden. Zooals de heer Sijtsma terecht heeft opgemerkt, is het zaak die schoolgelden niet te hoog te stellen, omdat verschillende jongelieden, die niet in staat zijn een hoog schoolgeld te betalen, die inrichtingen bezoeken. Verder kan ik bevestigen wat de heer Sijtsma over «Kennis is Macht" heeft gezegd en ik wil er nog aan toevoegen dat, naar ik meen, dezen zomer het schoolgeld nog verhoogd is, omdat men wilde toonen alles in het werk te stellen om de ontvangsten te verhoogen. Wat de heer Sijtsma over het opdrijven van de salarissen der leeraren heeft medegedeeld is, dunkt mij, juist, maar wij kunnen daaraan niets veranderen, want, worden die salarissen niet uitgekeerd, dan loopt het Rijkssubsidie gevaar. Dat die salarissen hoog zijn, wil ik echter gaarne toegeven. De beraadslaging wordt gesloten. 1 Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. XII. Praeadvies op het verzoek van het genootschap «Mathesis Scientiarum Genitrix", om verhooging van de over 1920 toe gekende subsidie en tot vaststelling van den desbetreffenden begrootingsstaat. (Zie Ing. St. No. 361). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. XIII. Praeadvies op het verzoek van het genootschap „Kennis is Macht", om toekenning van eene extra subsidie over 1919 en tot vaststelling van den desbetreffenden be grootingsstaat. (Zie Ing. St. No. 362). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. XIV. Praeadvies op het verzoek van de Zita-Vereeniging, om toekenning van eene extra subsidie over 1919 ten behoeve yan hare Vakschool voor Meisjes. (Zie Ing. St. No. 363.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. XV. Praeadvies op de verzoeken van de vereeniging «School kindervoeding," om toekenning van eene extra subsidie over 1920 ad 7885,45 en van eene subsidie ad ƒ24341,over 1921, benevens vaststelling van den desbetreffenden begrootings staat, dienst 1920. (Zie Ing. St. No. 364). De beraadslaging wordt geopend. De heer Rotteveel. M. d. V. Tot mijn spijt kan ik niet meegaan met het voorstel van Burgemeester en Wethouders om een subsidie van ruim 24000.toe te kennen over het jaar 1921 aan de vereeniging «Schoolkindervoeding". Ik vrees echter, dat mijn verzet tegen dit subsidie geen succes zal hebben, omdat het noodig is om uitvoering te geven aan een door den Raad genomen besluit. Toch meen ik, dat school kindervoeding en schoolkinderkleeding niet noodig moesten zijn. Wanneer een kind behoefte heeft aan schoolkindervoeding, dan staat voor mij vast, dat ook de overige leden van dat gezin, waartoe dat kind behoort, onvoldoende zullen worden gevoed, en als een kind behoelte heeft aan schoolkinderkleeding, dan zullen ook de overige leden van het gezin, waarvan dat kind deel uitmaakt, de noodzakelijke kleedingstukken missen. Waar dat zoo is, is het noodzakelijk, dat gezorgd wordt, niet alleen voor het schoolgaande kind, maar voor het geheele gezin, en die hulp moet mijns inziens verstrekt worden door de kerk, waartoe zulk een gezin behoort. Iedere kerk zal erkennen, dat op haar de plicht rust te zorgen, dat, als haar leden in hulpbehoevenden toestand verkeeren, deze op een fatsoenlijke wijze worden gesteund, en wanneer er gezinnen zijn, die niet tot een kerk behooren, dan zal die steun ver leend moeten worden door het Burgerlijk Armbestuur. Het zou ook kunnen voorkomen, dat er leden zijn van een kerk die hun plicht in deze niet voldoende verstaan en te weinig bijdragen, zoodat de armverzorging dier kerk niet in staat zou zijn te geven wat noodig is; ook in dergelijk geval zou het Burgerlijk Armbestuur doeltreffend moeten ingrijpen. Voor mij staat vast dat, als kerk en Burgerlijk Armbestuur doen wat van hen met recht verwacht kan worden, dan noch schoolkindervoeding noch schoolkinderklèeding noodig is. De heer Meijnen. M. d. V. De kosten van de schoolkinder voeding en de schoolkinderkleeding komen op twee manieren bij elkaar. Voor een zeer klein gedeelte komt het benoodigde geld van de vereeniging, dus van het particulier initiatief, maar voor verreweg het grootste deel wordt het verschaft langs den weg van al maar hooger subsidie. Nu meen ik dat wij, als wij dien weg van steeds maar meer subsidie te verleenen opgaan, daarmede ons op een verkeerden weg begeven. Ik ben natuurlijk niet tegen schoolkindervoeding en -kleeding; dat spreekt vanzelf; maar den weg, dien men thans inslaat, acht ik niet den juisten weg. Ik zou het veel mooier vinden, wanneer het particulier initiatief daarin voorzag, dan dat maar steeds hooger subsidie verleend wordt. Mevr. Baart—Braggaar. M. d. V. De heer Rotteveel zegt, dat deze zaak van de kerk moet uitgaan; maar ik geloof, dat vanwege de kerk voor deze zaak zeer weinig gedaan wordt. Vergis ik mij niet, dan is indertijd met deze zaak een begin gemaakt naar aanleiding van een adres van dé onder wijzers, waarin er op gewezen werd dat gebleken was dat de kinderen absoluut niet in staat waren het onderwijs te volgen omdat zij onvoldoende gevoed en gekleed waren. Als de heer Rotteveel zegt, dat, als een schoolgaand kind

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 5