MAANDAG 15 NOVEMBER 1920. 585 Tegen stemmen: de heeren Heemskerk, Schoneveld, de Lange, van der Pot, Oostdam, Eikerbout, Wilmer, Stijnman, Splinter, Rotteveel, Sijtsma, Mulder, Eerdmans, Sanders, van Hamel, Pera, Bots, van der Lip en Meijnen. Vóór stemmen: de heeren van Stralen. Groeneveld, Mevr. BaartBraggaar, de heeren Knuttel, Bisschop, van Eek, Kuivenhoven, Wilbrink en Dubbeldeman. Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens overeen komstig het praeadvies sub a en b van Burgemeester en Wet houders besloten. XXI. Praeadvies op het voorstel van de heeren Oostdam, Sijtsma en Knuttel, inzake de instelling van een z.g. Schoon heidscommissie. (Zie Ing. St. No. 371.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Knuttel. M. d. V. Ik kan mij ook wel vereenigen met het voorstel om de Commissie voor de Strafverordeningen uit te noodigen een ontwerp op dit stuk aanhangig te maken, maar dat daarmede het voorstel tot instelling eener Schoon heidscommissie ter zijde gelegd zou kunnen worden, aanvaard ik niet. Ik meen, dat de bezwaren, die door Burgemeester en Wet houders tegen ons voorstel gericht worden, ten deele langs de zaak heengaan. Ik lees bijvoorbeeld in het praeadvies: »Van meer gewicht dan deze praktische bezwaren achten wij echter de overweging, dat het aesthetisch element in de bouwkunst niet objectief, doch zuiver subjectief van aard is. Er bestaan geen vaste normen in de schoonheidsleer der bouwkunst; de opvattingen daaromtrent wisselen met het oogenblik en zijn grootendeels afhankelijk van tijdsinvloeden, persoonlijken smaak, slaafsche navolging en mode. Het is merk waardig, hoezeer de denkbeelden van hoogstaande archi tecten niet alleen uit verschillende tijdperken, doch zelfs uit een zelfde periode, onderling uiteenloopen." Mijns inziens worden hier twee zaken met elkander ver wisseld, die wij uit elkaar moeten houden. Het is ongetwijfeld waar, dat er tusschen de verschillende architecten, ook tusschen de «hoogstaande" architecten groot meeningsverschil op aesthetisch gebied bestaat, maar ik geloof dat de taak van een Schoonheidscommissie niet zou zijn in deze rechter te spelen. Ik verwacht van haar niet meer dan dat zij zich onzijdig houdt in dien strijd over aesthetische subjectieve opvattingen tusschen verschillende goed geschoolde architecten. Ik wil echter, dat zij belet een optreden van totaal onbevoegden als architect, wat elk oogenblik in deze gemeente gebeurt. Dat is de quaestie en dat staat geheel buiten het verschil van opvatting tusschen verschillende hoogstaande architecten. Overigens wil ik wel zeggen, dat die architecten, die zoo uitnemend geschoold zijn en werkelijk eenigszins dieper gaande opvattingen over aesthetische quaesties hebben, inderdaad in onze stad te vergeefsch te zoeken zijn. Ik zal niet alle Leidsche architecten over één kam scheren en ik vind het een groote dwaasheid dat een vroeger lid van den Gemeenteraad speciaal de huizen in de Oegstgeesterlaan, die ongetwijfeld verreweg de beste zijn van alle speculatiebouw alhier, aanviel Ik acht dat een voorbeeld, dat het subjectieve geheel in strijd komt met het objectieve. Ik geloof, dat de architect van Driehuizen beter is dan de meeste Leidsche architecten. Ik meen ook dat wij hier, waar voornamelijk gebouwd wordt door Leidsche architecten, wij ons voorloopig nog niet druk hoeven te maken over den strijd tusschen verschillende scholen. Om een voorbeeld te noemen, er zijn hier gezet twee totaal uiteenloopende kantoorgebouwen, bet gebouw van de Bankassociatie aan de Breestraat en het gebouw van de Nederlandsche Bank aan bet Kort-Rapenburg. Ik ben noch van het eene noch van het andere gebouw een bewo nieraar; maar ik kan objectief van beide gebouwen zeggen, dat ze gebouwd zijn door archi tecten die hun vak verstaan. Wat ik nu van een schoonheidscommissie verlang, het eenige dat van zoodanige commissie te verwachten is in de tegenwoordige maatschappij, is dat zij het ontzettend geknoei, dat op zoo menige plaats in de stad plaats grijpt, zal kunnen beletten, zoodat men hier niet meer krijgt van die wonderlijke gevels, welke volstrekt niet volgens subjectieve normen af keuring verdienen maar uitingen zijn van wansmaak in de oogen van ieder, die eenigszins aesthetisch ontwikkeld is. Daartegen zou de Schoonheidscommissie kunnen optreden. Ik erken, dat de samenstelling van dergelijke commissie hier geen bijzonder gemakkelijke zaak zou zijn, maar ik ge loof, dat die in dit opzicht wel nuttig werk zou kunnen doen. Daarom meen ik het voorstel te moeten doen. De heer Oostdam. M. d. V. Er schijnt eenige tegenspraak te zijn tusschen hetgeen ik zooeven van den overvloed van commissies heb gezegd en het feit, dat ik nu over een schoon heidscommissie ga spreken. Maar laat ik dan opmerken, dat het mij niet om de commissiedoch om de schoonheid te doen is. Daarmede is dunkt uiij die zaak weer in het rechte spoor. Nu zal men zeggen: als het u niet om de commissie te doen is, waarom trekt gij dan het voorstel niet in? Dit komt, doordat ik geen overeenstemming heb kunnen ver krijgen met mijn medevoorstellers en toen gezegd heb: samen uit, samen thuis. Ik meen zelf, dat wij op de wijze als Burge meester en Wethouders het voorstellen ook de bevordering van de schoonheid kunnen bereiken. Ik heb in de korte rede, waarmede ik het voorstel indertijd heb ingediend, zelf een dergelijken weg al aangewezen. Ik heb toen gesproken o^er de verordeningen, welke te Almelo en te Haarlem bestaan, en aan Burgemeester en Wethouders in overweging gegeven om, als zij niet van het instellen van een commissie wilden weten, in die richting een uitweg te zoeken. Ik kan mij met het voorstel van Burgemeester en Weihouders dus volkomen ver- eenigen. Ik wil even wijzen op het gebouw aan de Hoogewoerd, dat aanleiding heeft gegeven tot de indiening van dit voorstel. De teekeningen daarvan deden mij al vreezen, dat het leelijk zou worden, en iedereen zal toegeven, dat het niet mooi genoemd kan worden. Het is een wolpakhuis in den vorm van een gevangenis; het is een misstand op de Hoogewoerd en het zou zeer aangenaam zijn geweest, indien wij een der gelijk gewrocht van die straat hadden kunnen weren. Het staat er nu eenmaal, maar als Burgemeester en Wethouders hun zin krijgen en in de bouwverordening een bepaling wordt opgenomen, waardoor ook op dergelijke gevels zou kunnen worden gelet, zou veel ter bevordering van de schoonheid kunnen worden bereikt. Ik hoop, dat de Commissie voor de Strafverordeningen niet veel tijd zal behoeven om die nieuwe bepaling te maken. Het lijkt mij een klein kunstje, want er zijn voorbeelden. Ik wijs er op, dat de te Almelo bestaande verordening van de verste strekking is en daarin een clausule voorkomt, die aan Burgemeester en Wethouders een grootere bevoegdheid geeft dan de Haarlemsche verordening. Ik hoop, dat de Commissie voor de Strafverordeningen een bepaling van de meest verre strekking zal ontwerpen, opdat wij de schoonheid van de stad, zij het zonder commissie, op de beste wijze kunnen bevorderen. De heer Bots. M. d. V. Burgemeester en Wethouders zouden niets liever willen dan den weg opgaan, welken de heer Knuttel wil bewandelen, zoodat een Sctioonheidscommissie werd ingesteld, welke de bevoegdheid had alle plannen voor gebouwen te bezien en daarop critiek uit te oefenen, maar dat is in de practijk onmogelijk. Er komen wekelijks 7 a 8 aanvragen voor verbouwingen en ook enkele aanvragen voor nieuwe gebouwen in, waarop betrekkelijk spnedig moet worden beslist, omdat er in den regel haast bij is en ook al om stilstand in het bouwbedrijf te voorkomen. De meeste bouwe rijen, welke plaats hebben, gaan uit van menschen, die niet kapitaalkrachtig genoeg zijn om aan vele eischen van aesthe- tica te voldoen. De heer Knuttel. Dat behoeft niet meer te kosten. De heer Bots. In den regel gaat het met hoogere kosten gepaard. Bovendien moet niet uit het oog worden verloren, dat, wanneer teekeningen voor gebouwen inkomen, waarin fouten schuilen of die, als zij werden gebouwd, een minder oogelijk aanzien aan de omgeving zouden geven, daarop door den Directeur van bouw- en woningtoezicht wordt gewezen en in den regel dan ook de noodige verbeteringen worden aan gebracht. Het doet mij genoegen, dat de heer Oostdam met het voor stel van Burgemeester en Wethouders meegaat, want naar mijn meening zal het een groote aanwinst zijn, wanneer een wijziging van de bouwverordening totstandkomt, zooals Bur gemeester en Wethouders die door de Commissie voor de Strafverordeningen wilden doen ontwerpen. Verder wil ik er de aandacht op vestigen, dat het bezwaar van den strijd tusschen bouwkundigen en architecten, hetwelk in het Ingekomen Stuk naar voren is gebracht, niet mag worden weggecijferd, omdat het gebouw, dat de een prachtig vindt, door den ander leelijk wordt genoemd. Als men de vakbladen leest, staat men verbaasd, dat zelfs een gebouw als dat van de Nederlandsche Bank het ontgelden moet. De heer Knuttel. M. d. V. Ik wil mijne verwondering er over uitspreken dat, terwijl in tal van gemeenten een Schoon heidscommissie bestaat en steeds meer gemeenten tot instelling van dergelijke commissie overgaan, men het ons hier voor stelt, alsof de moeilijkheden, welke zich hier ongetwijfeld zullen voordoen, onoverkomelijk zjjn."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 15