582 MAANDAG 15 NOVEMBER 1920. is öf na invoering van het georganiseerd overleg of gelijktijdig daarmede. Dit bewijst dus, dat er geen sprake kan zijn dat men in die gemeenten die commissie' van bijstand niet meer noodig zou achten en dat men haar alleen heeft laten bestaan omdat zij er eenmaal was. Ik vind het zeer nuttig, dat wij bij eventueele verdere debatten in den Raad over loonen van gemeentepersoneel, niet uitsluitend behoeven af te gaan op wat de Wethouder ons mededeelt. Ik wil niet beweren, dat hier de Wethouder zal probeeren ons knollen voor citroenen te verkoopen, maar ik acht het van groqt belang dat de besprekingen, die toch ook geregeld in het debat betrokken worden wanneer er loon voorstellen aan de orde zijn, behalve door den Wethouder, ook zijn medegemaakt door Raadsleden van verschillende politieke richtingen. Dat zal leiding geven aan de debatten en zal niet anders dan in het belang van die belangrijke zaak zijn. Ik leg er den nadruk op, dat het niet betreft een zaak waarvoor speciaal wij ons interesseerenook partijgenooten van de heeren aan de overzijde elders stellen op hoogen prijs het blijven bestaan van dergelijke commissie. Mijnheer de Voorzitter. Ik hoop, dat u het afwijzend praeadvies, ter zake uitgebracht, zult willen terugnemen en dat wij alsnog krijgen hetgeen door ons in de motie als wenschelijk is nedergelegd. De Voorzitter. Ik zie niet in, waarom de heer van Stralen dit verzoek tot mij persoonlijk richt. De heer van Stralen. M. d. V. Ik meende het direct gerec tificeerd te hebben. Ik heb bedoeld mij tot U te richten als Voorzitter van het College. De heer de Lange. M. d. V. In het algemeen ben ik niet zoo groote voorstander van uitbreiding van de commissiën van bijstand van het college van Burgemeester en Wethou ders, maar toch wil ik zeggen, dat het mij teleurstelt dat Burgemeester en Wethouders een zoo volkomen afwijzende houding aannemen inzake de motie van den heer van Stralen. Ik zie in de motie, al is zij van sociaal-democraten afkom stig, niet het minste stukje sociaal-democratie. De heer Knuttel. Volkomen juist! De heer de Lange. Het verheugt mij, niet alleen dat ik het op het oogenblik eens ben met den heer van Stralen maar ook dat ik de instemming heb van den heer Knuttel. Naar mijn indruk heeft de ervaring, welke wij tot heden hebben opgedaan, meer geleerd, dat het zoogenaamd geor ganiseerd. overleg désorganiseerend heeft gewerkt, speciaal voor de Gemeenteraden, dan dat zij zou geleerd hebben, dat wij op den weg van betere organisatie zijn. Ik heb reeds de vrijheid genomen om bij de bespreking van de laatste salarisregeling onder de aandacht van Burge meester en Wethouders te brengen, dat het moge dan geweest zijn door den loop der omstandigheden zij hadden gedaan alsof er geen commissies van bijstand en geen com missies van beheer waren. Voor de gasfabriek staan uitdruk kelijk in het reglement voor de commissie van beheer allerlei dingen, welke de salarisregeling voor ambtenaren en werk lieden betreffen, en toch hadden Burgemeester en Wethouders het zelfs niet de moeite waard geacht om die commissie te hooren over de voorstellen, welke den Raad zouden bereiken. Ik acht dat een achteruitgang in plaats van een vooruitgang en ik geloof, dat het voor den Raad zijn verdienste zou hebben, indien Burgemeester en Wethouders verklaard hadden, dat zij het op prys zouden stellen, dat er een commissie van bijstand voor de loonregelingen in het leven werd geroepen. Nu hoopt de heer van Stralen, ofschoon het praeadvies afwijzend is, dat ik vóór zijn motie zal stemmen, maar dat zal ik niet doen, want wat heb ik er aan om tot Burge meester en Wethouders te zeggen, dat ik het gewenscht acht, dat er een commissie van bijstand voor dit doel zal komen, wanneer Burgemeester en Wethouders, die toch zeiven zulk een commissie zouden moeten begeeren, verklaren, dat zij die commissie niet wenschen? Aan het afleggen van een dergelijke platonische verklaring heb ik geen behoefte; alleen spijt het mij, dat Burgemeester en Wethouders verklaren geen behoefte te hebben aan een commissie van bijstand in zake de loon regelingen. Ik geloof, dat het College er meer profijt dan last van zou kunnen hebben, als het een andere houding had aangenomen, maar de beoordeeling daarvan ligt tenslotte bij het College, niet bij den Raad, en ik leg mij dus neer bij het voor mij teleurstellend praeadvies van Burgemeester en Wethouders op het voorstel van den heer van Stralen. De heer Knuttel. M. d. V. Ik heb zooeven reeds bij wijze van interruptie mijn meening te kennen gegeven en mij dunkt, dat ik daarvoor geen betere verdediging kan aanvoeren dan het optreden van den heer de Lange. Deze zou voor een dergelijke commissie veel gevoelen, omdat daardoor zijns inziens de loonregelingen beter zouden totstandkomen, en, als men nu kent de zuinigheidshouding, welke de heer de Lange bij alles inneemt, begrijpt men wat hij van een dergelijke com missie verwacht. Welnu, in wezen verwacht ik daarvan ook niet anders. Ik verwacht, dat een dergelijke commissie van bijstand voor personeelszaken niet anders dan remmend zal werken, dat zij weer een schakel meer zal zijn tusschen de eischen van het gemeentepersoneel en den Gemeenteraad en dat zij tenslotte niet anders is dan een instelling tot tempering van den klassenstrijd. Uit dien hoofde acht ik het niet ge wenscht een dergelijk lichaam, waarin trouwens mijn partij genooten zouden weigeren zitting te nemen, in het leven te roepen. De heer Oostdam. M. d. V. Ik ben het met den heer Knuttel eens, al onderschrijf ik zijn motiveering niet. Ik zie in die commissie van bijstand voor personeelszaken niet een instelling tot tempering van den klassenstrijd, maar wel een instelling tot vermeerdering van de bureaucratie. Als wij op ditoogen blik aan iets te.veel hebben, dan is het aan commissies, want over eenigen tijd zal er, als het zoo voortgaat, geen enkele Nederlander meer zijn, die niet in een commissie zit; iedereri avond kan men lezen over staats-, provinciale- en gemeentelijke commissies. Er komt bij, dat men algemeen hoort klagen, dat speciaal de commissies zoo eeuwig lang met haar werk uitblijven. Van die commissies beleeft men niet altijd evenveel plezier en ik vrees, dat het met die commissie voor de personeelszaken hier evenzoo zou gaan. Wij hebben commissies genoeg en waarom zullen wij nog meer omslag gaan maken? Wij hebben al een commissie voor georganiseerd overleg, welke Burgemeester en Wethouders adviseert, en nu zouden wij weer in den Raad een commissie krijgen, welke adviezen van die andere commissie beadviseert. Ik zie daarin een vermeerdering van den bureaucratischen omslag en daarom ben ik het met Burgemeester en Wet- hoqders eens. De heer Pera. M. d. V. Laat ik beginnen met mede te deelen, dat het college in dit voorstel niets sociaal-democratisch gezien heeft en dat er uit dien hoofde hoegenaamd geen aan leiding bestond voor het college om te adviseeren dergelijke commissie niet in het leven te roepen. Het college heeft de zaak beoordeeld vanuit het oogpunt, of het bestaan van zoodanige commissie al dan niet eenig heil kon aanbrengen, en daarbij is het college tot de slotsom gekomen, dat de voordeden ervan nihil zouden zijn. Ik zou er mede moeten werken en de kring van de besprekingen zou uitgebreid worden met die commissie. Wat is het geval? Het moet er Burgemeester en Wethouders om te doen zijn ingelicht te worden omtrent de wenschen en begeerten van de verschillende organisaties. Kan nu gezegd worden, dat door dë instelling van deze commissie meer licht zal gaan schijnen over de plannen, welke Burgemeester en Wethouders moeten maken? Volmondig moet erkend worden, dat daardoor niet meer licht op dat stuk verkregen zou worden. Ik kan constateeren, dat in de vergaderingen van het ge organiseerd overleg de organisaties voortdurend volkomen eenstemmig zijn in het uitspreken van hare verlangens en begeerten. Als maar één keer voorgekomen was «enige strijd in dit opzicht, dan zou men kunnen zeggen, dat nog een bijkomende commissie op dit terrein misschien duidelijkheid zou brengen en Burgemeester en Wethouders meer zou kunnen inlichten, maar zoo is het niet. Ik kan verklaren dat, als ik kom met het resultaat van de besprekingen in de vergaderingen van het georganiseerd overleg, dat dan ook zijn de wenschen en begeerten. De eenige, die eigenlijk van het bestaan van zoo'n com missie zou kunnen profiteeren en voor wien het wel aangenaam zou kunnen wezen, zou ik zijn, maar ik acht hoegenaamd geen redenen aanwezig om daarvoor die commissie samen te stellen. De vertegenwoordigers van de organisaties zijn, een stemmig als zij zijn, mans genoeg om met de noodige duide lijkheid uit te spreken wat zij verlangen en wenschen. Nu zegge men niet, dat Burgemeester en Wethouders dat oppervlakkig behandeld hebben. De wijze, waarop ik de zaak thans motiveer, toont voldoende aan, dat de verlangens der organisaties in het oog gehouden zullen worden en dat men niet kan zeggen dat daaraan tekort gedaan wordt in den tegenwoordigen toestand. Wat nu betreft het bestaan dier commissies elders. Te Rotterdam en Delft b.v. bestond die commissie reeds vóór de instelling van het georganiseerd overleg en men heelt haar toen gevoegd bij de vertegenwoordiging van de organisaties en de vertegenwoordiging van Burgemeester en Wethouders; men is tezamen tot een bespreking gekomen, maar dat de werking van het georganiseerd overleg beter zou zijn door de aanwezigheid van de bestaande commissie is nergens gebleken. Gansch anders

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 12