580
MAANDAG 15 NOVEMBER 1920.
jaren duren, maar dan zijn wij alvast op den goeden weg.
De redactie van mijn voorstel moge niet al te gelukkig
zijn, ik kon het niet anders redigeeren, want het moest aan
sluiten bij het voorstel van Burgemeester en Wethouders om
die simpele 2500.te geven.
Nu heb ik wel zooveel vertrouwen in het college van
Burgemeester en Wethouders dat ik er zeker van ben dat,
als de Raad mijn amendement aanneemt en het bestuur der
leeszaal zou komen met een loonregeling welke niet in over
eenstemming was met hetgeen het college noodzakelijk acht, dat
Burgemeester en Wethouders het bestuur daarop zullen wijzen.
Vandaar dat ik in mijn amendement uitspreek dat de salaris
regeling goedgekeurd moet worden door Burgemeester en Wet
houders. Zij hebben dus toe te zien, dat die menschen ge
plaatst worden in de juiste klasse.
Ik weet, dat het in het begin moeilijk zal zijn, maar met
een klein beetje goeden wil is de arbeid, welke in de leeszaal
verricht wordt, wel te vergelijken met arbeid, die verricht
wordt in een of anderen gemeentedienst. Ik weet, men heeft
hier geen bibliothecaris in gemeentedienst, maar men zal toch
wel een werkzaamheid kunnen vinden, waarmede de arbeid
van een bibliothecaris te vergelijken is.
De heer de Lange maakt op zeer handige wijze gebruik
van iets wat de heer Mejjnen gezegd heeft.
De heer Meijnen heeft niet betreurd, dat de gemeente nu
tenslotte moet bijspringen. De heer Meijnen heeft dit gezegd
De heer de Lange. Ik betreur het!
De heer Dubbeldeman. Maar u moet niet zeggen dat u zich
daarbij aansluit, want de heer Meijnen heeft uitdrukkelijk
laten uitkomen, dat de instelling zelf alle mogelijke moeite
gedaan heeft het benoodigde geld langs particulieren weg te
krijgen doch dat zij daarin niet geslaagd is. En nu is hij
van meening, dat tenslotte de gemeente wel verplicht is bij
te passen. Dat beteekentals men a zegt moet men ook b
zeggen.
De heer Knuttel. M. d. V. Door de verdere toelichting van
den heer Dubbeldeman worden de bezwaren tegen zijn amen
dement des te sprekender. Het wordt nu een soort van motie
van vertrouwen in Burgemeester en Wethouders. Tenslotte
moeten zij het bepalen. Waarom wij nu dienaangaande meer
vertrouwen moeten hebben in Burgemeester en Wethouders
dan in het bestuur der leeszaal, weet ik niet.
De heer Dubbeldeman zegt nu: wij hebben de controle
over Burgemeester en Wethouders. Maar dat is een controle
langs een heelen omweg. Als wij Burgemeester en Wethou
ders geen vaste leidraad in handen geven, dan kunnen zij,
als aan het personeel der leeszaal de laagste gemeente
salarissen gegeven worden, zeggenhet is in overeenstemming
met het besluit van den Raad. Het zou dan tevens noodig
zijn dat uitdrukkelijk aangedrongen werd op behoorlijke
salarieering.
Wat betreft de zekerheid bij den heer Dubbeldeman, dat
de leeszaal toch wel aan de gemeente zal komen, hij zal zich
herinneren dat ik verleden jaar bij de behandeling der begroo
ting voorgesteld heb dat stappen gedaan zouden worden om
de leeszaal in beheer bij de gemeente te brengen. Ik ben
daar zeer voor; maar ik zie niet in, dat het waarschijnlijk
spoedig zal gebeuren. En mochten zulke geweldige dingen
gebeuren als de heer Dubbeldeman in het vooruitzicht stelt,
dan is het niet meer noodig dat een salarisregeling, welke
overeenkomt met de gemeentelijke salarisregeling, kant en
klaar ligt; dan maken wij toch alle regelingen nieuw.
Ik meen dat wat de heer Dubbeldeman wil onpraetisch is;
het spijt mij, want ik zou gaarne willen dat er iets zakelijks
gebeurde.
Ik acht het het beste, de subsidie te bepalen op het bedrag,
dat oorspronkelijk aangevraagd is, namelijk ƒ4200.—. Dan
kunnen wij verwachten, dat de salarisregeling, voorgesteld
door de vereeniging, zal ingevoerd worden.
Dan nog iets naar aanleiding van wat de heeren Oostdam
en van der Pot gezegd hebben.
Het hangt er vanaf, hoe men zoo'n leeszaal beschouwt.
Beschouwt men haar als een inrichting om eenige menschen
gedurende eenige uurtjes zoet te houden, dan komt het er
niet op aan, of de tijdschriften eenige maanden oud zijn.
Maar men leest in de couranten, dat in dit of dat tijdschrift
een artikel hierover of daarover heeft gestaan, men gevoelt
behoefte dat eens te gaan bestudeeren, omdat men er eenig
belang bij heeft, dan kan men niet een maand wachten.
De courantenzaal acht ik van groot belang, want niet alle
menschen lezen alleen couranten van hun eigen partij, inte
gendeel, er zijn menschen, die zich geroepen gevoelen ook
van andere bladen kennis te nemen, en in de bladen staan
vaak dingen, welke voor breede kringen van belang zijn. Ik
vind het van groot gewicht, dat men in de gelegenheid wordt
gesteld die dingen na te slaan.
Ik meen, dat deze leeszaal aan de hoogste eischen moet
voldoen. Nu heb ik met eenige verwondering het betoog van
den heer van der Pot gehoord, want deze vond het zoo jam
mer, dat bij de Rijksregeling geen rekening werd gehouden
met de bijzondere inkomsten van de leeszalen. Toen ik hem
de hoop hoorde uitspreken, dat in die Rijksregeling weieens
verandering zou komen, dacht ik: hij maakt zich illusies,
want hij denkt, dat het Rijk milder zal worden. Zijn bedoe
ling bleek echter juist een omgekeerde, want hij hoopt, dat
de Rijksregeling gunstiger zal worden voor de gemeentekas
in dien zin, dat de gemeente in staat zal zijn een geringer
subsidie te geven, omdat deze leeszaal eigen inkomsten heeft.
Ik begrijp niet hoe het dan gaat met de leeszalen, welke geen
eigen inkomsten hebbendie zullen dan zeker van de gemeenten
groote subsidies ontvangen, want, als men afbeeldingen,
bijzonderheden en loonregelingen van leeszalen in andere
plaatsen ziet, is die in Leiden niet een van de beste en is
de hier bestaande salarisregeling de allerslechtste. De salaris-
regeling, waarmede men bijvoorbeeld te Rijswijk, een dorp,
begint, is veel gunstiger dan die, welke hier bestaat.
Wil deze leeszaal aan haar doel beantwoorden, wil zij
kennisverrijkend worden voor alle ingezetenen, wil zij meer
animeerertd werken in dien zin, dat zij de lezers meer lokt
dan thans het geval is door de hoogst ongezellige zalen,
waarover zij beschikt, doordat zij het grootere huis, dat zij
bezit, moet verhuren om meer inkomsten te hebben, dan is
het dunkt mij wenschelijk het gevraagde subsidie tenvolle
te verleenen en dan acht ik zelfs een subsidie van ƒ4200.
nog te weinig.
De heer Meijnen. M. d. V. Wanneer, stel over een twintig
jaar de «Leeszaal Reuvens" aan de Gemeente komt, kan de
Gemeenteraad zeggen hoe hij die wil ingericht zien, maar,
zoolang dat nog niet het geval is, moet het bestuur van de
leeszaal het doen, want het heeft dat totdusverre goed gedaan.
Hoe langer dat voortgaat, hoe beter ik het vind en dan
moet het bestuur weten wat voor die «Leeszaal Reuvens"
noodig is. Zij moet niet steunen op de controle van Burge
meester en Wethouders, want vooreerst zal dit College reeds
genoeg arbeid hebben, maar in de tweede plaats zal het be
stuur het zelf zeer goed en zonder zulk een controle kunnen
doen. De geschiedenis van de leeszaal heeft dat bewezen. De
mijns inziens verkeerde regeling van bet Rijkssubsidie heeft
de leeszaal dit jaar gedupeerd en heeft haar ƒ600.a ƒ700.
gekost; zij vraagt daarom een verhoogd subsidie, maar verder
dan Burgemeester en Wethouders, in overleg met het bestuur
van de leeszaal, voorstellen te gaan zou ik absoluut niet
willen gaan. Als de leeszaal hooger subsidie noodig heelt dan
afgesproken is en dan hier wordt voorgesteld, laat zij het
dan aanvragen. Dat hebben andere vereenigingen ook gedaan.
De heer Knuttel. Dat heeft zij eerst gedaan.
De heer Meijnen. Ja, maar thans is tusschen Burgemeester
en Wethouders en het bestuur van de leeszaal afgesproken,
dat men het dit jaar kan doen met ƒ2500.Ik wil dus niet
verder gaan dan de afspraak reikt. Is het niet voldoende, laat
het bestuur het dan zeggen, maar laten wij niet meer aan
bieden dan gevraagd wordt.
De heer van der Pot. M. d. V. Zooals de heer Dubbeldeman
zijn amendement nu heeft toegelicht, komt het neer op het
geheel overlaten van de goedkeuring van de salarieering aan
Burgemeester en Wethouders. Ik meen namens Burgemeester
en Wethouders te mogen zeggen, dat zij daarop niet erg
gesteld zijn. omdat zij in de overigens door den heer Dubbelde
man voorgestelde motie geen richtsnoer vinden voor den
door hen daarbij te volgen weg.
Wij zouden evengoed de salarissen van het leeszaalpersoneel
kunnen gelijkstellen met die van het secretariepersoneel als
dat wij bijvoorbeeld de directrice zouden kunnen gaan ver
gelijken met het hoofd van een of andere gemeente-instelling.
Elk richtsnoer ontbreekt en dat maakt het voor Burgemeester
en Wethouders uiterst bezwaarlijk. Ik hoop dan ook, dat de
Raad dien last niet op Burgemeester en Wethouders zal
leggen.
Met het betoog van den heer Knuttel ben ik het grooten-
deels eens. De tijdschriften, welke het meest van belang zijn,
behooren ter inzage te liggen; die tijdschriften, waarvan men
in de couranten een aankondiging pleegt aan te treffen, be
hooren er direct te zijn, maar dat is meen ik ook wel het
geval. De heer Knuttel ontkent dit voor «de Gids." Dan is
dat een leemte. Ik meen echter, dat de meest belangwekkende
tijdschriften direct aanwezig zijn. Overigens zal waarschijnlijk
de verhoogde subsidie het bestuur der leeszaal in staat stellen
zich ook wat dit betreft iets ruimer te bewegen.
Wat betreft de voorgestelde verhooging der subsidie tot
ƒ4200.ik meen dat de Raad die moet afwijzen met het
oog op den veel te grooten sprong die dan gemaakt zou