GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 237 iaeEKOHEir kti kkka. N°. 357. Leiden, 2 November 1920. Tengevolge van het aan den heer Mr. P. E. Briët verleend eervol ontslag zal door Uwe Vergadering moeten worden overgegaan tot de benoeming van een Ambtenaar van den Burgerlijken Stand, uitsluitend belast met het sluiten der huwelijken. Mitsdien hebben wij de eer U, ingevolge het bepaalde bij art. 149, 3e lid der Gemeentewet, de volgende aanbeveling aan te bieden, met verzoek tot eene benoeming te willen overgaan. 1°. J. A. VAN HAMEL. 2°. J. B. MEIJNEN. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 358. Leiden, 2 November 1920. Bij de behandeling van de begrootipg voor het jaar 1920 werden in onze handen gesteld twee motie's inzake het geven van een eigen klasse aan de schoolhoofden, één van de heeren Sijtsma en van Gruting, luidende: «De Raad van oordeel dat het in het belang van het onder- «wijs en van de gemeente moet worden geacht dat in de «Jongensschool le klasse, de Meisjesschool le klasse, de school «2de klasse voor Jongens en Meisjes No. 2, de openbare «Herhalingsschool voor Jongens, de openbare Herhalingsschool «voor Meisjes en de Buitengewone Lagere school aan het «hoofd der school het geregeld onderwijs in eene klasse «worde opgedragen noodigt B. en W. uit bij vervulling van «vacatures van onderwijzers(essen) van bijstand daarmede «rekening te houden." en één van den heer Groeneveld, luidende: «De Raad besluit B. en "W. op te dragen voor het Lager «Onderwijs eén regeling te ontwerpen, waardoor de school- «hoofden een eigen klas krijgen." Wij hebben, eerlijk gezegd, met bet uitbrengen van prae- advies over deze beide motie's geen bijzondere haast gemaakt, daar wij van meening waren dat de in de onderwijswereld zoo brandende kwestie van het ambulantisme, bij de behandeling der Lager Onderwijswet wel in den een of anderen zin zou worden opgelost. Hierin hebben wij niet mis gezien, want, zooals Uwe Vergadering b-kend zal zijn, is in artikel 27 lid 4 der «Lager-onderwijswet 1920" (wet van 9 October 1920 S. 778) de bepaling opgenomen dat aan den onderwijzer, die aan het hoofd der school geplaatst is, tevens het onderwijs eener klasse wordt opgedragen, van welke verplichting de Minister van Onderwijs in bijzondere gevallen vrijstelling kan verleenen. Door deze wettelijke bepaling is dus de strijd, die zooveel jaren omtrent dit onderwerp is gevoerd, beslist ten gunste van de voorstanders van de afschaffing van het ambulantisme. Wij meenen dat hierdoor de bedoelde motie's moeten geacht worden vervallen te zijn, in ieder geval, dat wij ontslagen zijn van de verplichting om ons oordeel kenbaar te maken over het daarin uitgedrukte verlangen om tot gedeeltelijke of algeheele afschaffing van het ambulantisme aan onze scholen te geraken. Het kwam ons ordelijk en regelmatig voor Uwe Vergadering hiervan in kennis te stellen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 359. Leiden, 2 November 1920 ln den nacht van Zondag 16 op Maandag 17 Mei j.l., om streeks 12} uur, reed de heer G. Viveen, ambtenaar ter secretarie van de gemeente Warmond, tijdens het geopend zijn van de Marebrug met zijn motorfiets tegen de gesloten hekken dier brug aan, niettegenstaande zoowel de dienst doende brugwachter W. Verwer als een der omstanders hem vóóraf luide hadden toegeroepen te stoppen. Tengevolge van de aanrijding werd aan het hekwerk en aan de leuning der brug schade toegebracht, waarvan de her stellingskosten ƒ34.253 hebben bedragen, Niettegenstaande'herhaalde aanmaning is de heer Viveen, die zich tegenover den Directeur van den Markt- en Haven dienst tenslotte bereid had verklaard in de schade tot een bedrag van ten hoogste 25.te zullen bijdragen, in gebreke gebleven de herstellingskosten aan de gemeente terug te betalen. Wij geven U mitsdien, overeenkomstig het ter visie liggend advies van den rechtsgeleerden raadsman der gemeente, iu overweging te besluiten, dat tegen G. Viveen voornoemd eene rechtsvordering zal worden ingesteld tot betaling van de bovengenoemde herstellingskosten der Marebrug ten bedrage van 34.25s. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 360. Leiden, 2 November 1920. De voorwaarde waaronder bij raadsbesluit van 5 Januari 1920 aan de Ambachtsschool eene verhooging van de gemeente lijke subsidie over 1920 met 5700.in uitzicht werd gesteld, luidt, dat de subsidies van Rijk en Provincie over dat jaar tezamen met 17740.zullen moeten worden verhoogd. Blijkens de door het Bestuur der Ambachtsschool overge legde bescheiden, kent het Rijk over 1920 eene buitengewone subsidie toe van 8327.en zijn bij suppletoire begrooting voor 1920 bovendien nog 4750.aangevraagd, tezamen 13077.De Provincie echter verhoogde hare subsidie over 1920 met ten hoogste ƒ3650.—. Een en ander zal voor de Ambachtsschool over dit jaar uit Rijks- en Provinciale subsidies een hooger bedrag van 16727.opleveren. Ofschoon dus niet ten volle aan de voorwaarde van het raadsbesluit van 5 Januari 1920 zal kunnen worden voldaan, komt het ons niettemin voordat, waar onthouding van de gemeen telijke subsidieverhooging deze onderwijsinrichting in finan- cieele moeilijkheden zou brengen, niet al te streng aan de gestelde voorwaarden moet worden vastgehouden. Dien over eenkomstig geven wij U in overweging aan het verzoek van het Bestuur te voldoen, door Uw besluit van 5 Januari j.l. (Ingek. Stukken No. 369 van 1919) in dien zin te wijzigen, dat aan het slot, in plaats van «ten minste 17740.enz. worde gelezen «ten minste 16727.enz. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Wetb. van Leiden. Ambachtsschool te Leiden, 7 Juli 1920. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Het bestuur der vereeniging «de Ambachtsschoolte leiden, heeft de eer zich tot Uwen Raad te wenden, met het eer biedig verzoek, dat de gestelde voorwaarde tot het verkrijgen der verhoogde Gemeentesubsidie voor het jaar 1920, groot 5700.voor de ambachtsschoolin dien zin gewijzigd wordt, dat de subsidiën van Rijk en Provincie niet met 17740. doch met een bedrag van 16727.worden verhoogd. De Provincie heeft n.l. in plaats van de gevraagde 5435. slechts 3650.toegestaan. Het Rijk heeft 8327.— plus 4750.- 13077.— uit getrokken. Zoodat de subsidiën van Provincie en Rijk te samen 3650.f- 13077.— 16727.— bedragen. Het bestuur vrnd A. M. Touw, Voorzitter. W. de Clercq, Secretaris. N°. 361. Leiden, 2 November 1920. Bij Uw besluit van den 5en Januari 1920 (Ingek. Stukken no. 368 van 1919) werd de gemeentelijke subsidie over 1919 ten behoeve van het Genootschap Mathesis Scientiarum Genitrix, die tot dusver 10800.bedroeg, met 3948 verhoogd en gebracht op 14748 mits het Rijk en de Provincie hunne subsidies verhoogden tezamen met ten minste f 9212.Aan die voorwaarden werd voldaan. Het Genootschap Mathesis Scientiarum Genitrix vraagt thans in het hierbij afgedrukt adres een gelijke subsidieverhooging over 1920, onder overlegging van afschriften der besluiten, waarbij de Rijks- en Provinciale subsidies over 1920, met het oog op de hoogere salarieering der onderwijzers, evenals over 1919, met resp. 6580.en 2632.—, te zamen alzoo met 9212.zijn verhoogd en dienovereenkomstig zijn gebracht op 12930.— en 4882.—. Wij vinden daarin alleszins redenen om ook de gemeente lijke subsidie over 1920 te verhoogen met hetzelfde bedrag, dat over 1919 werd toegekend. l

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 1