474 MAANDAG 23 AUGUSTUS 1920. 2°. het bedrag, dat als oninbaar is afge schreven en voorkomt onder Hoofdstuk IV, afd. II, art. 1, volgn. 33 vast te stellen op acht en tachtig duizend vijfhonderd twee en dertig gulden drie en tachtig cents f 88532.83 3°. het bedrag van hetgeen nog blijft te verhalen en in de eerstvolgende rekening be hoort te worden verantwoord en is opgenomen onder Hoofdstuk II, art. 1, volgn. 1 ad een duizend vijftig guldenf 1050. onder Hoofdstuk IV, afd. II, art. 1 volgn. 33 ad negen en zeventig duizend vierhonderd twee en dertig gulden acht en twintig cents79432.28 onder Hoofdstuk V, art. 5, volgn. 40 ad veertien duizend vierhonderd acht gulden zes en negentig cents14408.96 onder Hoofdstuk V, art. 7, volgn. 42 ad twee honderd acht en zestig gulden vijftig cents 268.50 onder Hoofdstuk V, art. 10, volgn. 45 ad negen en veertig duizend vijfhonderd acht en twintig gulden zestig en een halven cent 49528.60® onder Hoofdstuk V, art. 13, volgn. 48 ad negen duizend zeshonderd zestig gulden acht en tachtig en een halven cent9660.88® onder Hoofdstuk V, art. 14, volgn. 49 ad zevenhonderd twee en zestig gulden vijftig cents 762.50 onder Hoofdstuk VI, art. 2, volgn. 51 ad negen en twintig duizend tweehonderd twee gulden zeven en zeventig en een halven cent s 29202.77® onder Hoofdstuk VI, art. 9d, volgn. 58d, ad een honderd vier en negentig gulden dertig en een halven cent194.30® onder Hoofdstuk VI, art. 9volgn. 58ad een duizend vierhonderd zes en zeventig gulden een en tachtig cents. 1476.81 onder Hoofdstuk VII, art. 2, volgn. 61, ad twee en twintig duizend twintig gulden 22020. onder Hoofdstuk VII, art. 17, volgn. 69g, ad twee en zestig duizend vijf honderd gulden 62500. onder Hoofdstuk VII, art. 21, volgn. C9fc 1°. ad vijftig duizend twee honderd zeventien gulden twee en een halven cent50217.02® onder Hoofdstuk VII, art. 21, volgn. 69A; 2°. ad vijf en veertig duizend een honderd vier gulden negentig en een halven cent 45104.90® onder Hoofdstuk VII, art. 22, volgn. 69Z, ad acht en veertig duizend vijfhonderd gulden 48500. onder Hoofdstuk VII, art. 24, vol»n. 69n, ad vierhonderd vijftig gulden 450. onder Hoofdstuk VII, art. 26, volgn. 69p, at} eenhonderd negen en tachtig duizend twee honderd zeven en twintig gulden een en negentig cents189227.91 onder Hoofdstuk VII, art. 26, volgn. 69q, ad een honderd duizend gulden100000. onder Hoofdstuk VII, art. 28, volgn. 69r, ad dertien duizend twee honderd gulden een en negentig cents13200.91 vast te stellen op zeven honderd zeventien duizend twee honderd zes gulden zeven en dertig centsf 717206.37 Gedaan ter openbare raadsvergadering van den 23sten Augustus 1920. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. De Voorzitter. De Wethouders worden geacht zich van medestemmen over dit besluit te hebben onthouden. Ten aanzien van de rekening van de ontvangsten en uitgaven der Haarlemmervaart over het, jaar 1919 wordt eveneens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming overeenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. De Voorzitter. De Wethouders woiden geacht zich ook hierbij van stemming te hebben onthouden. XXVIII. Interpellatie van den heer Knuttel, in zake het loon en de voeding van de verpleegden in de Stedelijke Werk inrichting. De interpellatie wordt geopend. De heer Knuttel. M. d. V. Wanneer ik enkele vragen be treffende de Gemeentelijke Werkinrichting tot U gericht heb, dan is dat niet met de gedachte dat, zoo aan de grieven, welke in die vragen tot uitdrukking komen, tegemoetgekomen werd, dan een eenigszins bevredigende toestand geschapen zou zijn. Wie die inrichting in ooge'nschouw neemt en ziet den door en door treurigen toestand, waarin een aantal menschen daar in de meest lugubere omgeving welké men zich denken kan, zitten te werken en zich dikwijls met hunne zwakke krachten nog zitten af te jakkeren, dan krijgt men daarvan een zoo treurigen indruk, dat men tot de slotsom moet komen, dat die geheele inrichting op totaal anderen voet ergens anders zou opgericht moeten worden, vóórdat er iets zou komen, waarmede men eenigszins vrede zou kunnen hebben. Het ge heele systeem van de gemeentelijke armenzorg zou dan tevens gewijzigd moeten worden. Omdat nu de geheele instelling zoo menschonteerend is en enkele paria's van de maatschappij daar op treurige wijze hun bestaan voortsleepen, meende ik, dat op dit oogenblik niets anders mogelijk was dan door op enkele in het oog sprin gende dingen de aandacht te vestigen, eenige verlichting in den toestand aan te brengen. Ik heb mij ervan onthouden direct een geheel project op te maken tot verbetering van den toestand, aangezien het resultaat toch zou zijn, dat het hier met overgroote meerderheid van stemmen verworpen werd. Het betreft hier weder een toestand, die ook voor onze kapitalistische maatschappij, welker schande sterk daaruit spreekt, zeer moeilijk op te lossen is, aangezien het verband houdt met allerlei toestanden, welke zij zelf geschapen heeft, en aangezien elke tegemoetkoming om zulke toestanden te veranderen, weder nieuwe moeilijkheden schept, omdat het kapitalisme nu eenmaal genoopt is om menschen, die paria's van de maatschappij zijn, met zekere hardheid te behandelen. Dezen mogen het namelijk niet beter krijgen dan anderen, die nog geregeld arbeid kunnen verrichten, aangezien dit nadeelig zou werken op den werklust van die andere arbei ders en dientengevolge het aantal personen, dat zich om steun bij de gemeente aanmeldde, grooter zou worden. Dat zijn toe standen, waaruit ten duidelijkste blijkt, dat het probleem voor- dergelijke ongelukkigen in de kapitalistische maatschappij niet is op te lossen. Toch wilde ik enkele dingen naar voren brengen, welke mijn inziens bijzonder ergerlijk zijn. Het eerste punt is er- een, dat niet alleen betreft de menschen, die in de gemeente lijke werkinrichting werken, maar ook andere arbeiders in de gemeente, namelijk de omstandigheid, dat aan de Werkin richting werk wordt verricht tegen een loon, dat beneden het geldend standaardloon is. Dat, heeft een loondi ukkende wer king, omdat het tengevolge heeft, dat de werkgevers aan de Werkinrichting werk uitbesteden, waarvoor zij anders meer zouden hebben uitbetaald. Daardoor verdienen zij, die zich geroepen gevoelen, of door de omstandigheden verplicht zijn, om dat werk te verrichten, minder. Ik heb als voorbeeld ge noemd het strippen van tabak en ik heb dat voorbeeld niet genoemd, omdat het 't eenige is, maar omdat het een werk is, waarvoor in het particulier bedrijf een vast loon geldt. Een ander voorbeeld is hat lezen van erwten en boonen, waar voor ook beneden het geldend loou wordt gewerkt, ofschoon het niet zoo eenvoudig is te zeggen welk daarvoor het gel dend loon in het particulier bedrijf is. Dit is een toestand, welke mijns inziens in geen geval mag worden bestendigd. Het tweede punt, dat ik naar voren heb gebracht, is dat van het uiterst geringe en willekeurige bedrag, dat aan loon wordt uitgekeerd, dat niet in een vaste veriiouding staat tot hetgeen de werkgevers aan de Werkinrichting betalen en waarvan een volkomen willekeurig percentage wordt ingehouden. Ik heb éerr zeer treffend voorbeeld genoemd van een man, aan wieri van het loon van 68.dat door den werkgever werd betaald voor het werk, dat die man in een bepaalde maand had verricht, aan loon en kost te zamen de kost wordt berekend op 40 cent per dag, zoodat wij daarvoor f '12 per maand kunnen nemen niet meer dan f 38 werd uitbetaald. De Werkinrichting hield dus in die maand op dien man f 30.over. Die man kreeg f 1.per dag, terwijl men hem buiten den kost zeer goed f 2.per dag had kunnen uitbetalen zonder dat de Werkinrichting er op toelegde. In plaats daarvan heeft men zich bepaald tot een minimum bedrag, een bedrag, waarvan de menschen onmo gelijk eenigermate kunnen rondkomen. Nu werd door den Directeur van de Werkinrichting ter verdediging van die omstandigheid aangevoerd, dat, als men den menschen meer geld gaf, zij het toch maar in jenever omzetten. Dat kan zijn. Ik heb mij niet geroepen gevoeld om in het particuliere leven van die menscheu te gaan wroeten, maar ik heb een paar menschen gesproken, die in de Werkinrichting hebben ge werkt, en, toen ik tot hen zeide: »het is jammer, dat de Directeur kan zeggen, dat jelui, als je meer krijgt, dat meerdere in jenever omzet", kreeg ik van hen ten antwoordwat wilt gij dan? Ik zeide tot hen: daarin hebt gij gelijk, als men in

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 6