MAANDAG 23 AUGUSTUS 1920.
473
het subsidie over meer jaren te verdeelen, doet men niet anders
dan de zaak duurder maken, terwijl het voor dengene, die
subsidieert, hetzelfde is of hij over twintig jaren een bepaalde
bijdrage geeft dan wel over tien jaren het dubbele van die
bijdrage. Indien men dit voorstel verwerpt, zal het gevolg
zijn, dat er minder aan de restauratie gewerkt wordt en de
subsidiëering düs langer duren zal.
De heer Sijtsma. M. d. V. Nog slechts één opmerking. Alles
wat gij zegt kan ik tot zekere hoogte onderschrijven, maar
bij het verleeuen van subsidie gaan wij van het beginsel uit,
dat. als een lichaam zich zelf kan bedruipen of middelen kan
vinden, om hetgeen het noodig heeft te krijgen, de gemeente
niet steunt. Nu had het Nederduitsch Hervormd Kerkgenoot
schap het geld kunnen krijgen, als het de welwillendheid had
gehad om aan de leden van de Nederduitsch Hervormde
Kerk, welke toevallig van een andere richting zijn dan de
leden van het kerkbestuur, één predikbeurt op Zondag af te
staan. Het Kerkgenootschap kan dat nog doen; al; het tot
de Vrijzinnig Hervormden zegt, dat het die predikbeurt wil
geven, dan zijn dezen nog bereid het benoodigde geld te offe
ren, zoodat dan de gemeente geen bijdrage behoeft te verleenen.
Wij steunen hier een lichaam dat zich op een zeer exclu
sief standpunt stelt, want de leden der Kerk, die niet precies
denken als het Kerkbestuur, worden uitgesloten. Als het
Kerkbestuur dat standpunt laat varen, kan het zonder een be
roep ie doen op de gemeente het geld voor de restauratie krijgen.
De heer van der Lip. M. d. V. Ik geloof, dat de Gemeente
raad verstandig zal doen door zich niet met de inwendige
aangelegenheden der kerk te bemoeien, daar het niet aan
ons staat die te beoordeelen. Ik wil daarbij nog herhalen wat
ik indertijd, toen de kwestie van deze subsidie voor de eerste
maal in debat kwam en toen dezelfde opmerking gemaakt
werd, heb gezegd, n.l. dat men niet moet denken, dat het
vaststaat, dat op de wijze die de heer Sijtsma voorstaat de
inkomsten van de kerkelijke gemeente zouden vermeerderen.
Men zou een geheele berekening moeten gaan opmaken en
nagaan, wat men dan aan den anderen kant zou verliezen.
Als men gaat in de richting, welke de heer Sijtsma aangeeft,
dan loopt men gevaar dat andeien de kerk zullen verlaten
waardooi' dus de inkomsten weer zouden verminderen.
Ik merk dit alleen op, omdat het mij voorkomt, dat de
heer Sijtsma geen zuivere financieele berekening maakt.
Intusschen, het betreft, zooals ik zei, een zaak die den
Gemeenteraad niet aangaat: het betreft een inwendige aan
gelegenheid van de kerk en hier gaat het alleen om de
restauratie van een historisch monument.
De beraadslaging wordt gesloten, waarna het voorstel van
Burgemeester en Wethouders, in stemming gebracht, wordt
aangenomen met 23 tegen 1 stem, die van den heer Sijtsma.
XXIII. Voorstel in zake de door Gedeputeerde Staten ge
opperde bedenkingen tegen het op 7 Juni 1920 vastgestelde
art. 23Ms van de verordening op het rijden.
(Zie Ing. St. No. 284).
De Voorzitter. Op bladz. 185 le kolom, regel 27 van
onder van het rapport van de Commissie voor de Straf
verordeningen, staat tengevolge van een drukfout: «motor
rijtuigen op meer dan wielen"; dit moet natuurlijk zijn: «op
meer dan twee wielen".
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
(De heer Leman komt ter vergadering).
XXIV. Verordening, houdende regeling van de jaarwedden
der leeraren aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens te
Leiden.
(Zie Ing. St. No. 276.)
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
De artikelen 1 tot en met 11 worden zonder beraadslaging
of hoofdelijke stemming vastgesteld.
De Voorzitter. In art. 12 moeten de woorden «derde lid van
artikel 3" veranderd worden in: «vijfde lid van artikel 3".
Artikel 12, aldus gewijzigd, en de artikelen 13,14 en 15 wor
den zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming vastgesteld.
De Voorzitter. Verder moeten in art. 16 de cijfers »33"
en »53" gewijzigd worden in»32" en »54".
Artikel 16, en daarna de gansche verordening, worden, aldus
gewijzigd, zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
vastgesteld.
XXV. Verordening, houdende regeling van de jaarwedden
der leeraren aan het Gymnasium te Leiden.
(Zie Ing. St. No. 276).
De algemeene beschouwingen worden geopend.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Staat het onomstootelijk
vast, dat de goedkeuring van den Minister niet verkregen zal
worden als wij den kindertoeslag niet geven?
De heer van der Lip. M. d. V. Ik wil er in de eerste plaats
op wijzen, dat de Raad zoo even aangenomen heeft de ver
ordening betreffende de regeling van de jaarwedden der leeraren
aan de Hoogere Burgerschool, en in artikel 11 van die veror
dening wordt ook de kinderbijslag geregeld.
De heer Dubbei.eman. Het was mij zoo even ontgaan.
De heer van der Lip. Wat betreft de zaak zelf, de Minister
staat er nu eenmaal op, dat de Rijksregeling geheel gevolgd
wordt en wij hebben dus gemeend daaraan te moeten voldoen.
Bovendien zouden, zooals reeds in het Ingekomen Stuk is
gezegd, als die toeslag werd weggelaten, de leeraren hier in
slechter conditie komen, dan leeraren op andere plaatsen waar
de Rijksregeling geheel wordt gevolgd. Wij zouden er dan bij
vacatures mede zitten; wij zouden dan misschien niet de
noodige sollicitanten krijgen.
De algemeene beschouwingen worden gesloten.
De artikelen 1 tot en met 12 worden achtereenvolgens zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
De Voorzitter. In artikel 13 moet: «het derde lid van arti
kel 3" veranderd worden in: «het vijfde lid van artikel 3".
Artikel 13, aldus gewijzigd, en de artikelen 14 tot en met
17 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
Vervolgens wordt de aldus gewijzigde verordening zonder
hoofdelijke stemming vastgesteld.
XXVI. Voorstel tot overbrenging van het dienstjaar 1919
op dat van 1920 van de benoodigde gelden voor de voldoening
van eenige onbetaald gebleven vorderingen en tot voldoening
van gelden uit den post «Onvoorziene Uitgaven" voor 1920.
(Zie Ing. St. No. 287.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XXVI], Rekening van de ontvangsten en uitgaven der ge
meente over het jaar 1919, met inbegrip van die der Haar
lemmervaart,
(Zie Ing. St. Nos. 285 en 286.)
De Voorzitter. Ik stel namens Burgemeester en Wethouders
voor, het volgende besluit te nemen:
De Raad der Gemeente Leiden,
Gezien de rekening en verantwoording der ontvangsten en
uitgaven van de gemeente, over het jaar 1919, door Burge
meester en Wethouders, met de hun door den Gemeente
ontvanger aangeboden rekening en bescheiden, ingevolge
art. 219 der Gemeentewet, op den 31en Juli 1920 overgelegd;
Overwegende, dat de rekening gedurende 14 dagen ter
Secretarie der gemeente voor een ieder ter lezing heeft ge
legen en algemeen verkrijgbaar is gesteld overeenkomstig
het bepaalde bij bovengenoemd wetsartikel;
Gelet op het rapport der Commissie voor het nazien der
rekening; op art. 220 der Gemeentewet en op het besluit van
Gedeputeerde Staten dezer provincie d.d. 23 Mei 1910 No. 77
(Prov. blad No. 45) zooals dit later is gewijzigd;
Heeft besloten
1°. De rekening goed te keuren en voorloo-
pig vast te stellen de ontvangsten op veertien
millioen zevenhonderd dertien duizend twee
honderd vier en dertig gulden vijf en twintig
centsf 14713234.25
de uitgaven op zestien millioen zeshonderd
zes en dertig duizend driehonderd negen en
twintig gulden zeven en veertig cents 16636329.47
sluitende alzoo met een nadeelig slot van
een millioen negenhonderd drie en twintig
duizend vijf en negentig gulden twee en
twintig centsf 1923095.22