482 MAANDAG 23 AUGUSTUS 1920. organisatie, waarbij 50 menschen werkzaam zijn. Als ik namens bet Bestuur tegen onzen bedrijfsleider zou zeggen: geeft uw ondergeschikten 4 dagen meer verlof dan verleden jaar, dan zou die persoon wel weten wat hij zou moet doen. Men had althans kunnen beginnen met te trachten mijn voorstel uit te voeren; en als men hier of daar was vast- geloopen, dan zou het slechts bij kleine onderdeelen geweest zijn. De Voorzitter. Het was een onwettig besluit! De heer Dubbeldeman. Ik heb deze voorstellen gedaan in overleg met ambtenaren, die als regel de Raadsbesluiten moeten uitvoerenIk begrijp er dus niets van. Ik zie er meer in, dit: dat als wij Sociaal-democraten iets willen doen voor de werklieden en ambtenaren, men steeds tracht aan te toonen, althans den schijn te wekken, dat onze voorstellen bespottelijk en onwettelijk zijn, en dan verder tracht zoo weinig mogelijk te geven, het op een koopje te doen. Mijnheer de Voorzitter. U hadt de kans bestaat toch dat een voorstel van mij wordt aangenomen 1 mij ruim gelegenheid moeten geven dit voorstel te verdedigen; dan had de Raad gestemd nadat hij beter ingelicht was; dan hadt gij ook de argumenten, waarmede ge nu achteraf komt aan dragen, kunnen stellen tegenover mijn voorstel. Dat hebt u nagelaten. De Voorzitter. Ik geef natuurlijk toe, dat de zaak den vorigen keer wel wat vlug behandeld is, maar het is door de schuld van de heeren over 12 uur des nachts geworden eer zij aan de orde kwam. De heer Pera. M. d. V. Nog een korte opmerking mijnerzijds. Het is zeer gemakkelijk om te gaan spreken over verlenging van de vacantie, maar het staat vast, dat de werkzaamheden ook voortgezet moeten worden; het werk in de gemeente huishouding moet plaats hebben. En nu wil ik constateeren, dat men volstrekt niet genoegzaam rekening houdt met de moeilijkheid, waarin door verlenging der vacantie de ver schillende bedrijven gebracht worden. De heer de Lange. M. d. V. Wij zitten nog altijd met ons ongebonden exemplaar van de Handelingen van den Raad van 1919. Ik wil vragen, of Burgemeester en Wethouders geene maatregelen kunnen nemen dat de Handelingen spoedig worden ingebonden. Het is zoo lastig die oningebonden Hande lingen te raadplegen. De Voorzitter. Ik kan den heer de Lange antwoorden, dat het alphabetisch register op de Handelingen van 1919 pers klaar is, zoodat het zeer spoedig zal uitkomen. Tengevolge van een verandering in de personen, die daarvoor zorgen, is in het bijhouden daarvan verleden jaar eenige ver traging geweest; dit jaar echter wordt het register van de Handelingen van den Raad voortdurend bijgehouden, zoodat het register over 1920 onmiddellijk na afloop van het loopende jaar gereed zal zijn. De heer van Stralen. M. d. V. In het laatst van 1919 is alhier van Rijkswege een woningtelling gehouden. Ik wil vragen, of Burgemeester en Wethouders geen aanleiding vinden om het resultaat van die telling ter kennis van de Leidsche ingezetenen te brengen. Die telling zal wel belang rijke gegevens opgeleverd hebben, welke de kennisneming waard zijn. De Voorzitter. Zooals de heer van Stralen weet, behoort deze zaak meer speciaal tot de competentie van den Wethouder van der Pot, die thans niet aanwezig is. Ik zou den heer van Stralen daarom in overweging willen geven, zijne vraag een volgenden keer te herhalen, wanneer de Wethouder er weder zal zijn. De heer van Stralen. M. d. V. Ik had verwacht op de agenda van deze vergadering te vinden een voorstel van Burgemeester en Wethouders inzake het verleenen van een werkloozenuitkeering aan de werklooze transportarbeiders. Ik heb indertijd op spoedige behandeling aangedrongen, maar toen kon die spoed niet toegezegd worden. Ik had echter verwacht dat, nu door de betrokken commissie aan Bu'ge- meester en Wethouders advies in deze is uitgebracht, door Burgemeester en Wethouders ein voorstel aan den Raad zou zijn gedaan. Nu ik het voorstel op de agenda mis, zou ik willen vragen, wanneer wij liet praeadvies tegemoet kunnen zien. Ik acht het van groot belang, dat het zoo spoedig mo gelijk verschijnt. De heer Bots. M. d. V. Ik kan den heer van Stralen mede- deelen, dat aan het door hem bedoeld praeadvies met bekwamen spoed gewerkt wordt, zoodat het waarschijnlijk in de vol gende of in de daarop volgende vergadering aan de orde kan komen. De Voorzitter. Nu verder niemand iets in het midden te brengen heeft, wensch ik een woord van afscheid te richten tot den heer van Tol, die gedurende 19 jaren lid van den Raad is geweest en thans den Raad gaat verlaten. De heer van Tol is iemand, die de belangen der gemeente op waardige en onpartijdige wijze heeft behartigd; in den tijd, dat de Raad nog niet zulk een verscheidenheid van vertegen woordigers van verschillende standen en belangen te zien gaf, heeft hij hier dikwijls als eenzaam raadslid gezeten. In de 10 jaren, dat ik aan het hoofd van deze gemeente heb gestaan, heb ik kunnen waarnemen, dat de heer van Tol steeds op waardige en flinke wijze opgekomen is voor het belang van de gemeente en hij zich altijd een aangenamen medewerker heeft betoond. Al bezien wij het uit een verschillenden bril, wij zitten hier niettemin om het gemeentebelang te behartigen en het is aangenaam, dat, als wij elkander bestrijden, wij dit op waardige en prettige wijze doen. Verder wensch ik ook een woord van afscheid te richten tot de andere 4 heeren, die den Raad gaan verlaten. Dat zijn de heeren Oostveen, van Weeren, van der Zeeuw en Leman. Deze allen zijn slechts kort hier geweest. In het algemeen had men gedacht, dat zij langer lid van den Raad zouden zijn. Toen de heer Leman werd aangewezen, was het pleit reeds beslecht, maai' in het algemeen had men niet gedacht, dat zoo spoedig het stervensuur van deze heeren als Raadslid zou slaan. De oorzaak daarvan is geweest de uitbreiding van onze gemeente, tengevolge waarvan nieuwe verkiezingen moesten plaats hebben. Ik kan getuigen, dat, hoewel er meer malen tusschen den Raad en het college van Burgemeester en Wethouders verschil van opinie heeft beslaan, de heeren, die ik noemde, van hun afwijkende meening hebben doen blijken op een wijze, welke ik heb toegejuicht, namelijk op vriendelijke en aangename wijze. Ik hoop, dat de heeren ook in de toekomst met belangstelling zullen blijven volgen het geen in de vergaderingen van den Gemeenteraad zal plaats hebben. fn de eerste plaats aan het adres van den heer van Tol, die hier langer is geweest, en vervolgens aan dat van de heeren, die korteren tijd deel van den Raad hebben uitgemaakt, wensch ik daarom een hartelijk woord van afscheid toe te voegen. De heer van Tol. M. d. V. Aan de woorden, door den heer Mulder gesproken, heb ik niet veel meer toe te voegen. Ik hoop, dat het den Raad welga en aan u het voorrecht zal geschonken worden nog vele jaren als Voorzitter van den Raad op te treden. Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter dé vergadering. Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 14