-181
Art. 6.
Bij de berekening van de jaarwedden der leeraren in
natuur- en scheikunde wordt voor 4 toten met7 wekelijksche
lesuren 1 uur, voor 8 tot en met 15 wekelijksche lesuren 2
uur en voor 16 of meer wekelijksche lesuren 3 uur bijgeteld;
eveneens wordt voor den leeraar in natuurlijke historie
voor 8 of meer wekelijksche lesuren 1 uur meer berekend.
Op het salaris van den leeraar, die in het door hem ondei-
wezen vak geen volledige bevoegdheid bezit, wordt een aftrek
van 15% toegepast, met dien verstande, dat indien hij in
het bezit is van twee akten, die elk afzonderlijk bevoegd
maken tot het geven van onderwijs aan eene hoogere burger
school met driejarigen cursus, uitgezonderd voor de akte
schoonschrijven, geen aftrek wordt toegepast.
Art. 7.
Alvorens de leeraar in het genot wordt gesteld van eenige
periodieke verhooging van wedde, in deze verordening bedoeld,
winnen Burgemeester en Wethouders omtrent de geschiktheid
en plichtsbetrachting van den betrokken leeraar het advies
in van den Inspecteur van het Middelbaar Onderwijs. Diens
advies wordt door Burgemeester en Wethouders aan den
Gemeenteraad overgelegd.
Art. 8.
Voor tijdelijke leeraren geldt dezelfde jaarwedderegeling
als voor de vaste, tenzij bij hunne aanstelling anders wordt
bepaald.
Art. 9.
Indien een leeraar aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens
tevens leeraar aan het Gymnasium is, wordt de som der
lesuren, door hem aan elk dier inrichtingen gegeven, als
maatstaf voor de berekening zijner bezoldiging aangenomen.
Bij samentelling der lesuren geschiedt de verdeeling der
jaarwedde over de inrichtingen naar verhouding van het
aantal aan elke inrichting gegeven lesuren.
Art. 10.
In geval van eene vacature wordt voor de waarneming der
lesuren eene vergoeding verleend van 3.50 per werkelijk
gegeven lesuur. In andere gevallen kan alleen dan, yvanneer
de tijdelijke toestand langer dan een maand achtereenvolgens
duurt, voor elk daarna waargenomen lesuur deze vergoeding
worden uitgekeerd.
Art. 11.
Boven en behalve de wedde naar de bepalingen dezer
verordening toe te kennen, genieten de leeraren, bij wijze
van tijdelijke toelage, een bedrag van ƒ50.'sjaars voor
ieder hunner wettige of wettelijk erkende kinderen beneden
den leeftijd van 18 jaar, die zij op 1 Januari van het loopende
jaar boven de twee zoodanige kinderen bezitten, met dien
verstande
1° dat de toelage slechts genoten wordt door hen, wier
wedde of, indien zij meer dan ééne betrekking in gemeente
dienst bekleeden, wier som van wedden, op dien datum of,
bij latere indiensttreding op den datum der indiensttreding,
lager is dan 5000.— 'sjaars en slechts tot zoodanig bedrag,
dat de wedde of de som der wedden en de toelage te zamen
dat bedrag niet te boven gaan;
2° dat in geval beide ouders eene gemeentebetrekking
bekleeden, voor de toepassing van deze bepaling uitsluitend
rekening wordt gehouden met de wedde en de toelage of het
totaal aan wedden en toelage van den hoogst bezoldigden
ouder;
3° dat voor de toekenning der toelage niet in aanmerking
komen, de betrekkingen, welke, ter beoordeeling van Burge
meester en Wethouders als een nevenbetrekking zijn te
beschouwen.
Onderwijzers, die krachtens de wet op het Lager Onderwijs
kindertoelage genieten, zijn van de toelage, in dit artikel
genoemd, uitgesloten.
Art. 12.
Aan de leeraren kan, na ingewonnen advies van de Com
missie van Toezicht, het geven van onderwijs worden opge
dragen, zoowel aan bestaande als aan nog op te richten ge
meente-instellingen van middelbaar of voorbereidend hooger
onderwijs, met inachtneming echter van het derde lid van
art. 3 en het derde lid van art. 4.
Art. 13.
Met uitzondering van de leeraren in boekhouden en
schoonschrijven, mogen de leeraren, wier bezoldiging bij deze
verordening geregeld is, zonder toestemming van den Ge
meenteraad geene bezoldigde betrekking, buiten de in het
vorige artikel bedoelde, aannemen.
Art. 14.
De leeraren, wier bezoldiging bij deze verordening is geregeld,
zijn verplicht tegen het einde van den cursus, waarin zij den
vijf en zestigjarigen leeftijd bereikt hebben, ontslag aan te
vragen; zij kunnen evenwel telkens voor een jaar herbenoemd
worden tot het einde van den cursus, waarin zij den zeventig
jarigen leeftijd bereikt hebben.
Art. 15.
De leeraren, die op 1 Januari 1919 den vijf en zestigjarigen
leeftijd reeds bereikt hadden, zijn echter niet eerder verplicht
ontslag aan te vragen, dan tegen het einde van den cursus,
waarin zij den zeventigjarigen leeftijd bereikt hebben.
Art. 16.
Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden
op 1 Januari 1920.
Op dien datum wordt geacht te zijn vervallen de verordening
van 28 Augustus 1919 (Gem. Blad n° 33) gewijzigd bij de
verordening van 29 December 1919 (Gem. Blad n° 53).
11. VERORDENING, houdende regeling van de jaarwedden
der leeraren aan het Gymnasium te Leiden.
Art. 1.
De jaarwedde van den rector bedraagt 5500.
Zij wordt, wanneer de rector, hetzij te Leiden, hetzij elders
als zoodanig of' in gelijke betrekking aan eene daarmede door
Burgemeester en Wethouders gelijk te stellen inrichting van
voorbereidend hooger onderwijs 2, 4, 6 en 8 jaren is werk
zaam geweest, telkens met 250.verhoogd, zoodat het
maximum zijner wedde 6500.bedraagt.
Indien de school 10 of meer klassen heeft, wordt de jaar
wedde met 500.verhoogd.
Art. 2.
De leeraren worden verdeeld in:
a. leeraren, die 19 of meer lesuren 's weeks hebben,
b. leeraren, die 10 of meer, doch minder dan 19 lesuren
's weeks hebben,
c. leeraren, die minder dan 10 lesuren 's weeks hebben.
Een leeraar, die door les te geven in paral lel klassen ge
durende drie achtereenvolgende jaren eene bepaalde bezoldiging
geniet, kan door opheffing der parallelklassen niet in salaris
achteruitgaan.
Art. 3.
De jaarwedde van de leeraren, behalve die in gymnastiek,
wordt geregeld als volgt:
De leeraren, in art. 2 sub a bedoeld, genieten, indien zij
19 tot en met 24 lesuren 's weeks hebben, eene aanvangswedde
van 3500.'sjaars, na het volbrengen van 2, 4, 6, 8, 10,
12, 14 en 16 dienstjaren telkens te verhoogen met 250.
zoodat het maximum der jaarwedde 5500.bedraagt.
Aan doctoren, gepromoveerd aan eene Nederlandsche
Universiteit of hoogeschool, wordt na 18 en 20 dienstjaren
nog eene verhoogiug telkens van 250.toegekend, zoodat
het maximum der jaarwedde voor hen 6000.bedraagt.
Voor elk wekelijksch lesuur boven 24 uur per week, geniet
de leeraar eene bezoldiging van 140.per jaar.
Buiten toestemming van den leeraar kunnen hem niet meer
dan 28 lesuren per week worden opgedragen.
De leeraren in art. 2 sub b bedoeld, genieten, behalve eene
vaste wedde van 850, 140,'sjaars per wekelijksch
lesuur, na het volbrengen van 2, 4, 6, 8, 10, 12, 14 en 16
dienstjaren telkens te verhoogen met 10.per wekelijksch
lesuur, zoodat de maximum bezoldiging ƒ850.plus ƒ220.
'sjaars per wekelijksch lesuur bedraagt.
De leeraren, in art. 2 sub c bedoeld, genieten ƒ140.
'sjaars per wekelijksch lesuur, na het volbrengen van 2, 4,
6, 8, 10, 12, 14 en 16 dienstjaren telkens te verhoogen met
ƒ10.per wekelijksch lesuur, zoodat de maximum bezoldi
ging 220.'sjaars per wekelijksch lesuur bedraagt.
Art. 4.
De leeraar in gymnastiek geniet:
a. indien hij 19 tot en met 24 lesuren 's weeks heeft, eene
aanvangswedde van ƒ3000.'sjaars, na het volbrengen van
2, 4, 6, 8, 10, 12 en 14 dienstjaren telkens te verhoogen met.
200.en na 16 dienstjaren met 100.zoodat het maximum
der jaarwedde ƒ4500.bedraagt.
b. indien hij 10 of meer, doch minder dan 19 lesuren 's weeks
heeft, behalve eene vaste wedde van ƒ700.120.—'sjaars
per wekelijksch lesuur, na het volbrengen van 2, 4, 6, 3,10,
12, 14 en 16 dienstjaren telkens te verhoogen met ƒ10.
per wekelijksch lesuur, zoodat de maximum bezoldiging 700.
plus ƒ200.'sjaars per wekelijksch lesuur bedraagt;
c. indien hij minder dan 10 lesuren 's weeks heeft, 120.
'sjaars per wekelijksch lesuur, na het volbrengen van 2, 4,
6, 8, 10, 12, 14 en 16 dienstjaren telkens te verhoogen met