MAANDAG 26 JULI 1920. 427 den heer Heemskerk op artikel 7 om te lezen «aanbeveling" in plaats van «voordracht", wordt het gelijkluidend amendement van den heer Heemskerk op de «Overgangsbepaling" door Burgemeester en Wethouders overgenomen. De aldus gewijzigde Overgangsbepaling wordt vervolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Ten slotte wordt de geheele verordening zonder hoofdelijke stemming vastgesteld. De Voorzitter. Bij mij is ingekomen het volgend schrijven van den heer Knuttel: Ondergeteekende verzoekt verlof in de eerstkomende zitting van den Gemeenteraad aan Burgemeester en Wethouders de volgende vragen te stellen: 1°. Achten B. en W. het geoorloofd, dat in de Gemeentelijke Werkinrichting werk wordt aangenomen tegen een aanmerke lijk lager stukloon dan in het vrije bedrijf 2°. Achten B. en W. bet verdedigbaar, dat meermalen aan in die inrichting werkzame personen een aanzienlijk deel van de opbrengst van het door hen verrichte werk wordt onthouden 3°. Zijn B. en W. niet van meening dat aan de in die inrichting werkzame personen, die meerendeels van gevorderden leeftijd zijn, iri plaats van bruinbrood wittebrood behoort te worden verstrekt? Tot toelichting diene, op de eerste vraag, dat het strippen van verschillende soorten tabak wordt aangenomen tegen 8 en 10 cent per K.G., tegen 12 en 15 in het particuliere bedrijf, op de tweede vraag, dat aan Van Tongeren voor het maken van wolbalen is uitbetaald over April 1920 de som van f 26. waarbij komt voeding tot een bedrag van 12.te zamen f 38.terwijl door de firma J. J. Krantz Zn. voor dit werk werd uitbetaald de som van f 68.zoodat aan Van Tongeren f 30.van zijn arbeidsloon is onthouden. De heer Knuttel vraagt dus verlof van de vergadering om een interpellatie te mogen houden. Ik wil vragen, of de heer Knuttel nog een korte nadere toelichting wenscht te geven, of acht hij het voldoende toe gelicht? De heer Knuttel. Ik wensch er wel iets aan toe te voegen. De Voorzitter. Om geen misverstand te doen ontstaan, wensch ik dit te zeggen. Burgemeester en Wethouders kunnen in deze vergadering niet op de gestelde vragen antwoorden; zij willen den Baad adviseeren de interpellatie toe te staan, maar zij wenschen dat, als zij te zijner tijd antwoorden, er geen novum in het debat gebracht wordt en dat het dus blijft bij hetgeen de heer Knuttel geschreven heeft en eventueel bij zijne toelichting mondeling daaraan zal toevoegen. De heer Knuttel. M. d. V. Ik wensch nog enkele woorden ter toelichting te zeggen. Ik beschouw deze zaak in het kader van den geheelen toestand aan de gemeentelijke werkinrichting, zooals ik dien heb waargenomen. Ik heb daaraan een bezoek gebracht op verlangen van een dergenen, die daar werken, een man, die met den directeur onaangenaamheden heeft gehad. Ik heb er verschillende dingen nagegaan en ook de boeken nagezien en ik heb in het algemeen den indruk gekregen, dat die werk inrichting een zoo treurige instelling is, dat het bestaan daarvan een schandvlek in onze maatschappij mag heeten. Ik heb enkele dingen naarvoren gebracht, welke onmid dellijk voor iedereen in het oog springen en onmiddellijk voor verandering vatbaar zijn. Ik wil er aan toevoegen, dat ik ook den indruk heb gekregen, dat de wijze, waarop de directeur van die werkinrichting met de daarin opgenomen personen omgaat, niet door den beugel kan. De man, die mij er in gehaald had, was in zeker opzicht ontactisch opgetreden, maar ik heb dien man ook hooren uitschelden en afblaffen op een manier, dat ik niet begreep, dat een direc teur in het gezelschap van iemand, van wien hij wist, dat hij een onderzoek kwam instellen, zich dat durfde veroorloven. Hetzelfde werd herhaald op mijn rondgang tegen een anderen man, die ergens zwijgend zat te werken, die te hooren kreeg: dat is ook zoo'n vent, die het niet naar zijn zin heeft, maal ais het je niet bevalt, kan je opdonderenIk heb daardoor een zonderlingen indruk gekregen. De directeur heeft mij ook in staat gesteld de menschen in zijn afwezigheid te ondervragen, maar dat heeft voor mij niet veel waarde, omdat mij later verzekerd is, dat onder degenen, die daar werken, een spionnage-stelsel bestaat. Hoewel de directeur er niet bij was, werd mijn vraag of de menschen het naar hun zin hadden met een volkomen stilzwijgen beantwoord en kon ik er geen woord uit krijgen. Later heeft men mij gezegddat beteekent niets, want, als er iets gezegd wordt, wordt het later toch aan den directeur overgebracht. Ik heb van de personen, die onder handen werden genomen, gemerkt, dat, als zij klachten hebben, die niet zoo gunstig worden opge nomen. De omgeving, waar die menschen zitten, is zoo luguber en wat men hoort over het werk is zoo hartverscheurend, dat ik gemeend heb enkele van die dingen naarvoren te moeten brengen. De Voorzitter. Zijt gij daar op bezoek gegaan? De heer Knuttel. Ja. De Voorzitter. Dat boeken inzien, hoe is dat dan geschied De heer Knuttel. De directeur heeft mij dat aangeboden. De man die mij er had ingehaald, was de genoemde van Tongeren. Deze had geklaagd, dat, terwijl hij in het werk meer geoefend werd, hij altijd hetzeltde loon van ƒ1.— per dag kreeg. Ik heb aan den directeur gevraagd hoe dat zat, waarom die man, terwijl hij de eerste weken drie balen af leverde, maar de laatste weken vijf balen bewerkte, hetzelfde geld kreeg. De directeur zeide, dat dat niet uitkwam, omdat de man in een bepaalden tijd slechts vier balen had gemaakt. Uit de boeken heb ik gezien wat de menschen kregen en ik heb geconstateerd de directeur heeft toegestemd, dat dat juist was dat dien man f 30.tekort was gedaan op zijn loon. Ik bedoel niet, Mijnheer de Voorzitter, dat de directeur die f 30.in zijn zak stak, maar dat dat geld in de kas van de inrichting kwam. De Voorzitter. De heer Knuttel heeft aan den Raad verlof gevraagd de door mij voorgelezen vragen tot Burgemeester en Wethouders te mogen richten en ik zou namens Burgemeester en Wethouders den Raad willen adviseeren hem die inter pellatie toe te staan. De heer Knuttel behoeft die vragen niet meer te herhalen, want ik heb ze voorgelezen. Burgemeester en Wethouders zullen, indien de interpellatie wordt toegestaan, overeenkomstig het Reglement van Orde in een volgende vergadering op die vragen antwoorden, terwijl de interpellatie op de agenda zal worden geplaatst, zoodat de heer Knuttel» later nog het woord kan krijgen, als hij ter nadere toelichting van zijne vragen of van het nu door hem gesprokene nog iets mocht hebben te zeggen. De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van den Voorzitter besloten. De heer de Lange. M. d. V. Ik ben in dubio of hetgeen ik wil vragen vreemd is aan de orde van den dag, ja of neen, maar gij zult daarop wel antwoord willen geven. Bij de benoeming, die hedenmiddag heeft plaats gehad overeen komstig Ingekomen Stuk No. 230, hebben wij kunnen lezen, dat een vacature was ontstaan «van onderwijzeres aan de openbare lagere school der 3de klasse No. 3, welke vacature is onstaan door de benoeming door ons College, op grond van artikel 126, 2de lid, der Gemeentewet, van mejuffrouw M. H. Saraber, tot onderwijzeres aan de Openbare Meisjesschool der lste klasse". Daarin ligt een zijdelingsche mededeeling aan den Raad over de beslissing, welke door Burgemeester en Wethouders genomen is in de quaestie, welke in de vorige Raadsverga dering gerezen is. Het is u natuurlijk bekend, dat toen bij de eerste stemming waren uitgebracht 13 stemmen op mejuffrouw Saraber, terwijl 17 biljetten in blanco waren. Toen hebt u gezegddeze benoe ming is nietig overeenkomstig artikel 44 van het Reglement van Orde. U hebt den Raad uitgenoodigd over te gaan tot een tweede stemming, waarvan het resultaat hetzeltde was. Toen was uwe opinie eenigszins gewijzigdtoen hebt u gezegd of mejuffrouw Saraber benoemd is door den Raad dan wel dat zij benoemd moet worden door Burgemeester en Wethouders, zal ik nader onderzoeken. En thans hebben wij zijdelings de mededeeling gekregen, dat de benoeming door Burgemeester en Wethouders heeft plaats gehad. Ik wil naar aanleiding daarvan de vraag stellen: hebben Burgemeester en Wethouders hun besluit, om de benoeming van mejuffrouw Saraber door den Raad met 13 stemmen, terwijl 17 stemmen in blanco waren, nietig te verklaren, gegrond op artikel 44 van het Reglement van Orde? De heer van der Lip. Ik kan den heer de Lange antwoorden, dat inderdaad Burgemeester en Wethouders op grond van artikel 44 van het Reglement van Orde van meening waren, dat de stemming nietig was erp dat zij toen ex artikel 126 Gemeentewet zelf de benoeming gedaan hebben. Ik kan dus de vraag van den heer de Lange bevestigend beantwoorden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 31