MAANDAG
26 JULI 1920.
415
heeft de heer Groeneveld gevraagd waarom dan de hoofden
van de openbare scholen ook niet een woordje zouden mogen
meespreken. Het zou ook niet onmogelijk zijn, dat, als de
hoofden van de bijzondere scholen medezeggenschap kregen,
onder hen verschil van meening zou bestaan. De heer de
Lange zegt terecht, dat er op het gebied van de opvoedkunde
verschillende richtingen zijn, maar bij het bijzonder onderwijs
is dat eveneens het geval. Ik geloof, dat de heeren de keuze
van de films gerust aan de prudentie van den leider kunnen
overlaten. Natuurlijk zal die leider weieens, al is het dan
misschien niet officieel, overleg plegen met de hoofden van
de openbare en van de bijzondere scholen, maar ik ben er
niet voor om aan de hoofden van de bijzondere scholen het
recht te geven de films goed ol al te keuren. Evenmin ben
ik er voor, dat de bijzondere onderwijzers de films zullen
mogen verklaren. Dat is niet ieders werk; daartoe behoort
een zekere voorbereiding en men kan niet het eene oogenblik
explicateur A. hebben en het andere oogenblik explicateur B.
Dat werk moet in één hand wezen.
Verder is bezwaar gemaakt tegen het salaris van den leider.
De heer Oostdam heeft de vraag gesteld waarom de leider,
die zijn salaris als onderwijzer trekt, bovendien een bijzonder
salaris moet hebben. Die vraag heeft mij verbaasd. Die leider
moet dat salaris hebben voor zijn bijzondere bemoeiingen.
Hij moet films uitzoeken; hij moet tevoren aan de hoofden
van scholen mededeelen welke films zullen worden vertoond
en daarvan een korte beschrijving geven en hij moet de films
uitleggen, wat een zeer inspannende arbeid is. Als wij daar
voor geen apart salaris geven, zal geen enkele onderwijzer
zich voor dat baantje beschikbaar stellen. Het is een geheel
bizondere taak die veel voorbereiding eischt, en waaraan veel
werk en veel inspanning verbonden is, zoodat men niemand
daarvoor zal vinden, tenzij men hem behoorlijk salarieert.
De heer Oostdam. M. d. V. Een salaris van ƒ3000.voor
dit werk, dat ik niet zoo zwaar acht
De heer van der Lip. Het is slechts 480.—, want het is
8 weken a 60.per week.
De heer Oostdam. Dat komt overeen met een salaris van
3000.per jaar. Als het salaris als onderwijzer niet stil
staat gedurende den tijd, dat die leider verlof heeft, wordt
zulks een erge bevoorrechting van dien heer en ik geloof dan
ook, dat zich een massa onderwijzers voor dat werk zullen
aanbieden. Ik geloof niet, dat het werk zoo inspannend is,
dat die leider nog 60.per week boven zijn gewone trak
tement, waarvoor hij niets doet, moet hebben. Ik ben toe
vallig wel op de hoogte van de bioscoop-vertoonerij en daarom
kan ik verklaren, dat het uitleggen van die films niet
zoo afmattend is, ook omdat, het meestal eenvoudige onder
werpen zijn, zooals het leven der bijen, het ontluiken van een
bloem, de waterval van de Niagara.
Ik vind het dus overbodige luxe om dien leider boven zijn
salaris als onderwijzer, waarvoor hij niets doet, 60.per
week toe te kennen.
De heer de Lange. Het antwoord van den Wethouder
heeft mij teleurgesteld.
Hij heeft eenvoudig gezegdik ben er niet voor. Dat is
erg gemakkelijk, maar het is erg onduidelijk.
Ik heb gezegd, waarom ik er wel voor was. Ik heb gezegd:
ik ben er voor op grond van de verschillende levensbeschou
wingen. Ik acht mij niet capabel om paedagogische debatten
te gaan voeren en het antwoord van den Wethouder lokt mij
daartoe ook niet uit, maar ik wil toch een voorbeeld noemen.
Wij hebben het terrein van de biologie. De heer Oostdam
heeft reeds gesproken over de zeer interessante bijenfilm,
welke wij gezien hebben. Zou nu de heer van der Lip denken,
dat het precies hetzelfde is welke explicateur daarbij op
treedt? In de verste verte niet. Ik dacht, dat het voor hem
geen nieuws zou zijn, dat het uitermate groot onderscheid
maakt, of zoo'n film wordt geëxpliceerd door een geloovigen
onderwijzer dan wel door een Darwinist. Wij begeeren voor
onze kinderen op dat gebied geen explicatie van iemand, die
op den grondslag van het Darwinisme staat. Ik dacht, dat
de heer van der Lip zulke dingen wel wist.
De heer van der Lip. Neen!
De heer de Lange. Wat ik noemde voor die bijenfilm
komt bijna bij elke film te pas. Naarmate men een levens
beschouwing heeft, is ook de explicatie, en wij stellen er
prijs op, wij, geloovige Protestanten, en het doet mij genoegen
dat de Roomsch-Katholieken dat ook verklaren, dat wij bij
zoo'n film een explicatie krijgen in overeenstemming met
onze levensbeschouwing. Dat is toch rechtmatig.
Daarom, laat wat mij betreft de keuze van de films ge
schieden door den leider, maar iaat de explicatie voor de
leerlingen der contessioneele scholen geschieden overeenkomstig
de beginselen van het confessioneel gezinde deel van de be
volking van Leiden.
De heer A. Mulder. Ik ben het in hoofdzaak eens met de
heeren de Lange en Wilmer, maar ik gevoel toch, dat het
hoogst moeilijk is om aan het verlangen van de verschillende
richtingen in de scholen te kunnen voldoen, want ik ver
onderstel dat men dan heel wat meer uitleggers noodig zal
hebben, en dat zal hoogst bezwaarlijk gaan.
Ik ben niet tegen de schoolbioscoop; ik juich het van harte
toe en ik geloof, dat er veel nut in zit. Ik meen nu, dat het
allerwijste en allerbeste zal zijn, dat vooral degeen die met
de leiding belast wordt, goed voeling houdt met de verschillende
schoolhoofden en dat wij als een proef aanvaarden zooals het
door Burgemeester en Wethouders voorgesteld wordt. Dan zal
natuurlijk met de wenken, die hier gegeven zijn en met de
wenschen, die kenbaar gemaakt zijn, welke ik niet onredelijk
acht, van welken kant ze ook komen, zeker rekening gehouden
worden.
Wat betreft het bedrag van het salaris ad 60.—per week,
ik meen dat de heer Oostdam, al is hij misschien beter op
de hoogte van de zaak, toch niet den juisten kijk erop heeft,
want ik stel mij voor, dat er heel wat werk aan verbonden
is. Er zijn toch beslist vooral voorbereidende maatregelen
voor noodig, die werkelijk zeer veel tijd kosten. Ik meen, dat
men gemakkelijker zijn gewone schooltaak kan verrichten als
onderwijzer dan dat men als explicateur van films voor kinderen
optreedt. Dit is dunkt mij een zwaar werk.
Ik herinner aan de bijenfilm, die wij in de bioscoop aan
de Haarlemmerstraat gezien hebben. De explicateur was op
de hoogtehij was gewoon het werk te doenen toch hebben
wij wel gevoeld, dat het een zwaar en moeilijk werk is en
dat er zeer veel takt voor noodig is.
Dus ik geloof, dat die ƒ60.niet alleen weggegooid geld
is, doch dat het zoo iemand wel toekomt. Ik zou er geen
bezwaar tegen hebben.
Ik moet u vei tellen misschien is het gevaarlijk om het
te zeggen in een tijd, waarin wij zuinig moeten zijn dat
ik het een tamelijk matig bedrag vind. Ik geloof, dat wij het
voorstel van Burgemeester en Wethouders moeten aannemen
en dan verder rekening moet worden gehouden met hetgeen
hier over deze zaak is opgemerkt.
De heer Wilmer. M. d. V. Ik geloof toch, dat de geachte
Wethouder en de heer A. Mulder de zaak veel te donker
inzien. Zooals ik het voorstel, is het dunkt mij heel eenvoudig.
Ik heb niet bedoeld, dat ik voor de hoofden van de bijzondere
scholen het recht erkend wil zien om een bepaalde film te
verbieden. Ik stel het mij aldus voor: in de week, waarin de
film wordt vertoond, krijgen de verschillende schoolbesturen
een invitatie om, als zij zulks wenschen, een vertegenwoordiger
van hen te zenden naar die vertooning en, als dan het hoofd
van een bijzondere school van bepaalde richting de vertooning
van zulk een film voor zijn kinderen niet gewenscht zou
achten, ik stel mij voor, dat dit hoogst zelden of misschien
nooit zal gebeuren, maar het is mogelijk gaan die kinderen
er eenvoudig niet heen.
Wat betrelt het verklaren van die films, acht ik het gewenscht,
dat de hoofden van de scholen de vertooning bijwonen en
desgewenscht van de film zeiven een verklaring geven. Zij
moeten de film dan natuurlijk eerst zei ven hebben gezien,
want het verklaren van zoo'n film is een zeer lastig werk.
Ik heb een hoofd van een school gesproken, die zeide niet fe
weten of hij aan zijn school een voor dat werk geschikte kracht
had, maar die toch met mijn idee sympathiseerde. Wij wenschen
aan de hoofden van de scholen zei ven over te laten om te
beoordeelen of zij aan hun school een geschikte kracht hebben
en, als dan een of andere film werd vertoond waarvan zij het
gewenscht zouden achten, dat de verklaring door hun eigen
personeel werd gegeven, omdat die film zich speciaal aansloot
bij het onderwijs, dat aan hun school werd gedoceerd, dan
moest daartoe de gelegenheid bestaan. Ik begrijp niet waarom
daaartegen bezwaar kan rijzen.
Ik heb reeds gezegd, dat ik geen amendement zou indienen,
en ik was dat ook niet van plan, omdat ik gaarne zou zien,
dat de proef zoo breed mogelijk werd genomen, en ik den
Wethouder niet aan een bepaalden regel wil binden. Ik zou echter
willen,'dat de toezegging werd gedaan, dat, ais de hoofden
van scholen zullen verzoeken zeiven een film te mogen ver
klaren, hun op uitdrukkelijk verzoek daartoe de gelegenheid
zal worden gegeven, en dat, als diezelfde hoofden de vertooning
van een film, alvorens die voor kinderen wordt gegeven, willen
bijwonen, zij daartoe op royale wijze in de gelegenheid zullen
worden gesteld.
Ten slotte zou ik willen vragen hoelang de Wethouder denkt,
dat de proef zal duren. Waarschijnlijk een jaar en dan wil
ik het verzoek doen om, als deze proef een maand of tien
heeft geduurd, dus een paar maanden voordat het jaar voorbij