152 regelende den 'rechtstoestand van de ambtenaren der gemeente Leiden, besloten hebben aan de havenrechercheurs Broers en van der Voort eene geldelijke vergoeding van f 55.en aan den later in dienst getreden havenrechercheur Horn eene vergoeding van 30.uit te keeren wegens het verrichten van de werkzaamheden van den havenrechercheur van der Zeeuw gedurende diens ziekte. Wij geven Uwe Vergadering alsnu in overweging door vaststelling van nevensgaanden staat van af- en overschrij ving een bedrag van 220.af te schrijven van den post voor »Onvoorziene Uitgaven", te onzer beschikking testellen, teneinde tot de uitkeering van eene gratificatie ad f 20. voor eens wegens latere invoering van den verkorten nor malen arbeidsduur aan de havenrechercheurs te kunnen over gaan en een drietal hunner tevens eene geldelijke vergoeding als bedoeld in artikel 11 der verordening, regelende den rechts toestand, te kunnen uitbetalen. Op den post voor Onvoor ziene Uitgaven is, bij aanneming van ons voorstel in zake de trapjesbrug bij den overweg in den Rijnsburgerweg, nog f 80.503.83 beschikbaar. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 238. Leiden, 16 Juli 1920. Krachtens artikel 59 decies der wet op het lager onderwijs heeft, indien in eene gemeente aan eene openbare lagere school meer onderwijzers verbonden zijn dan het aantal, waarvan ingevolge de artikelen 48 tot en met 48fer de jaarwedden door hét Rijk aan de gemeente worden vergoed, het Bestuur eener, naar de onderscheidingen van artikel 2bis, overeenkomstige bijzondere school in die gemeente aanspraak op vergoeding uit de gemeentekas van de jaarwedden van even zooveel aan die school verbonden onderwijzers boven het aantal, waarvan de jaarwedden ingevolge artikel 59 door het Rijk aan dat Bestuur worden vergoed. Naar aanleiding van dit wetsartikel, dat bij de wet van 14 Juli 1919 (S. 493) aan de lager onderwijswet is toegevoegd, ontving ons College van de Besturen van 7 van de 14 hier ter stede bestaande bijzondere scholen een aanvraag om uit keering eener dergelijke vergoeding. De volgens artikel 15 van het Kon. Besluit van 11 September 1919 (S. 565) vereischte stukken werden bij die aanvragen overgelegd. Aangezien volgens een door ons opgemaakten staat, die bij de betrekkelijke stukken in de Leeskamer is neergelegd, op elk der in deze geme.ente bestaande openbare scholen ge middeld ruim 3 onderwijzers zijn werkzaam gesteld, waarvan de wedden niet door het Rijk worden vergoed, kan naar onze meening ten behoeve van 6 dier bijzondere scholen de gevraagde vergoeding over het jaar 1919 worden uitgekeerd. Deze vergoeding kan de gemeente ingevolge artikel XVII der overgangsbepalingen van het Rijk terug ontvangen. Wij zouden Uwe Vergadering verder willen voorstellen de behandeling van het verzoek van het Bestuur der bijzondere school aan de Hooglandsche Kerkgracht no. 20a, welk Bestuur in afwijking van de gronden, waarop de overige verzoeken be rusten, n.l. uitbreiding van personeel, de vergoeding vraagt van de wedde, uitbetaald aan een onderwijzer, die wegens ziekte van een der aan de school verbonden vaste leerkrach ten over het tijdvak van 1 Januari—30 April 1919 tijdelijk werd aangesteld, aan te houden, totdat op een door de Ge deputeerde Staten dezer Provincie bij de Kroon ingesteld beroep omtrent de toepassing van artikel 59 septies zal zijn beslist. Dit College toch meent, in afwijking van het gevoelen van den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, dat de wedde van een tijdelijken onderwijzer aangesteld ter vervanging van een zieke leerkracht, waarvoor Rijksvergoe ding wordt genoten, ook krachtens genoemd artikel ten laste van het Rijk kan worden gebracht. Indien derhalve dit College in het gelijk wordt gesteld, komt de wedde, die door bovengenoemd Bestuur uit de ge meentekas gevraagd wordt, direct ten laste van het Rijk. Op grond van een en ander geven wij U in overweging: a. te besluiten aan de Besturen der op bijgevoegden staat vermelde bijzondere scholen voor het jaar 1919 eene vergoe ding krachtens art. 59 decies der wet op het lager onderwijs uit de gemeentekas te verleenen ten bedrage van de som in de betrekkelijke kolom van dien staat voor ieder uitge trokken b. de behandeling van het verzoek van het Bestuur der bijzondere school aan de Hooglandsche Kerkgracht No. 20a aan te houden totdat op het bovenbedoeld door Gedeputeerde Staten dezer provincie ingesteld beroep is beslist. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 239. Leiden, 16 Juli 1920. Aangezien de bestaande gasverlichting in de Haarlemmer straat onvoldoende moet worden genoemd en uitbreiding dier verlichting dus noodig is, lijkt ons het oogenblik aangebroken, om, in plaats van tot verbetering van de gasvei lichting, tot electrische verlichting dier straat over te gaan. Een electrische straatverlichting voldoet aan hoogere eischen, is meer modern en verdient daarom, nu uitbreiding der verlichting toch moet plaats hebben, de voorkeur. Volgens een door den Directeur der Lichtfabrieken over gelegd plan is de electrische verlichting gedacht door middel van een 30-tal straatoverspanningen met flinke electrische lampen van voldoende lichtsterkte, in het midden boven de straat opgehangen, zooals op de ter visie liggende plattegrond nader is aangegeven. Op enkele centrale punten kan zoowel de avond- als de nachtverlichting automatisch worden ont stoken. Ook is bij de wijze van ophangen der lampen rekening gehouden met den eventueelen aanleg van een electrische tram door de Haarlemmerstraat, zoodat in dat geval geen verandering in de verliehtingswerken behoeft te worden gebracht. De bestaande gaslantaarns eindelijk zullen worden verwijderd en tegen hare waarde ten bedrage van f 400 door de lichtfabrieken worden overgenomen. De kosten van den electrischen aanleg worden door de Lichtfabrieken geraamd op ƒ8900, zoodat dus met een uitgave ineens van f 8500 kan worden volstaan. De jaarlij Ksche kosten voor electriciteitsverbruik zullen niet veel hooger zijn, dan thans jaarlijks voor de gasverlichting moet worden uitgegeven. Volgens opgave van den Directeur der Fabrieken f 2295 tegen f 2030. Wij geven U mitsdien in overweging door vaststelling van nevensgaanden staat van af- en overschrijving een bedrag van f 8500 beschikbaar te stellen voor de verandering van de gasverlichting in de Haarlemmerstraat in eene verlichting door middel van electriciteit. Op den post van Onvoorziene Uitgaven is, na aanneming van onze vorige voorstellen, nog f 80.283.83 beschikbaar. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 240. Leiden, 16 Juli 1920. In verband met de op '1 Januari j.l. plaats gehad hebbende grensuitbreiding moet van gemeentewege voor het onderhoud van verschillende, thans aan onze gemeente toebehoorende straten en wegen worden zorg gedragen, een verplichting, waaruit, ook naar het gevoelen der Commissie van Fabricage, waarschijnlijk vrij belangrijke uitgaven voor de gemeente zullen voortvloeien. De voornaamste dier wegen, welke het eerst voor verbete ring in aanmerking komt, is de Rijnsburgerweg, tusschen het Posthof en den Warmonderweg. Deze weg is voorzien van een rijvlak van Rijnklinkers, dat uitsluitend uit stukken en brokken bestaat en voor gewone herstrating niet meer vat baar is. In den laatsten tijd vóór de grenswijziging deed de gemeente Oegstgeest niets meer aan de verbetering van dit weggedeelte. Tengevolge van het leggen van een nieuwen telephoonkabel is de toestand van den weg nog verergerd, zoodat hij slechts door algeheele vernieuwing van het rijvlak afdoende is te verbeteren. De kosten van vernieuwing van den ruim 800 M. langen en 3.20 M. breeden rijweg (de bestrating tusschen de tram rails is nog vrij goed en behoeft dus nog niet te worden vernieuwd) worden bij gebruikmaking van vlamovenstraat- waalklinkers geraamd op ƒ6.75 per M2, d.i. in totaal op 17.280. Op den duur moet de Rijnsburgerweg tusschen Posthof en Warmonderweg door slootdemping en verbreeding afdoende verbeterd worden. Met het oog op de urgentie van het thans voorgestelde werk en de belangrijke kosten, die aan eene definitieve verbetering verbonden zijn, meenen wij» U thans nog geen voorstel tot dit laatste te moeten doen. Het thans aan te schaffen materiaal kan ook aan de definitieve verbetering ten goede komen, terwijl door de voorgestelde verbetering de hooge herstratingskosten worden uitgespaard, zoodat aan arbeidsloon ten behoeve van de verbetering zeker niet meer behoed te worden uitgegeven, dan bij enkele herstrating het geval zou zijn. Van eene nuttelooze uitgave in verband met de latere definitieve verbetering is dus geen sprake. Onder nrdedeeling, dat de verbetering van de overige sedert 1 Januari j.l. aan Leiden toebehoorende wegen (wij wijzen in het bijzonder op den Maredijk en den Hoogen Morschweg) voorzoover mogelijk uit de gewone onderhoudsfondsen zal worden bewerkstelligd, geven wij Uwe Vergadering alsnu in overweging door vaststelling van den hierbij overgelegden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 4