151 hoe onhoudbaarder, terwijl met de voorbereiding en de uit voering van den bouw van het nieuwe station zeker wel een tiental jaren zou zijn gemoeid. Ook behoefde de vroeger gekoesterde vrees, dat de voetbrug den bouw van een nieuw station zou tegenhouden, niet meer gewicht in de schaal te leggen, nu de plannen daartoe in voorbereiding waren, terwijl men evenmin bevreesd behoefde, te zijn, dat de sluitboomen meer gesloten zouden worden bij het bestaan der voetbrug, aangezien niet alleen van Rijkswege op de bediening dier boomen toezicht wordt gehouden, doch ook de nauw met de H. IJ. S. M. verbonden N. Z. Hollandsche Tramwegmaatschappij overwegend belang heeft bij een zoo min mogelijk gesloten zijn der barrières. Wij schreven derhalve bij missive van 20/23 Augustus 1917 aan de H. IJ. S. M. dat wij, in het vertrouwen dat de bouw van een geheel nieuw station zoo spoedig mogelijk zou worden ter hand genomen, ons met hare tijdelijke plannen in beginsel konden ven enigen en tevens in beginsel bereid waren bij Uwe Vergadering een voorstel aanhangig te maken, om in de kosten van het maken van een trapjesbrug over den Rijnsburgeroverweg eene gemeentelijke bijdrage te verleenen tot een maximum van f 7530, verhoogd met 5 voor de kosten van toezicht en administratie. Eerst in de maand van Februari j.l. mochten wij iets naders omtrent de plannen der maatschappij vernemen. De maatschappij bleek de tijdelijke wijziging en uitbreiding van het stationsemplacement tot de kleinst mogelijke proportiën te hebben teruggebracht. Behalve de eigenlijke stationswerken, noodig voor de vorming van een tweede perron, omvatten de uit te voeren werken slechts het wijzigen van den overweg in den Rijnsburgerweg in verband met het maken der trapjesbrug over den spoorweg, het dempen, rioleeren en versmallen van eenige polderslooten en het verlengen van de overbrugging over de Haverzak. Ten opzichte van de voetbrug stelde de maatschappij ons voor de door de gemeente te betalen bijdrage eenvoudigheids- halve dadelijk te bepalen op f 7906.50 f 7530 -j- 5 aan gezien het met het oog op de combineering dier brug met de te bouwen perronbrug later bezwaarlijk zou zijn de kosten der voetbrug met voldoende nauwkeurigheid te bepalen en het zich toch nu al liet aanzien, dat de helft der kosten zekt r meer dan 7530 verhoogd m.et 5 zou bedragen. Bij schrijven van 7 Mei j.l. verleenden wij de maatschappij de voor de verschillende werken vereischte vergunning. Met betrekking tot de ons toegezonden concept-overeenkomst in zake het maken van de trapjesbrug ter breedte van 2.90 M. en bestemd voor voetgangers en wielrijders, deelden wij de maatschappij echter mede, dat dezerzijds bezwaar bestond tegen de daarin opgenomen bepaling, dat de maatschappij, indien en zoodra zulks ten behoeve van de uitvoering van eenig door den Minister van Waterstaat goedgekeurd plan tot wijziging of uitbreiding van het emplacement noodig mocht zijn, ten allen tijde bevoegd zou zijn de brug te wijzigen of op te ruimen, zonder deswege eenige vergoeding in welken vorm ook aan de gemeente te verstrekken. Naar onze meening kon in die bepaling alleen worden berust, voorzoover de opruiming plaats had uitsluitend in verband met den bouw van een geheel nieuw station. Indien echter opruiming binnen een tijdsverloop van 20 jaren otn andere redenen plaats had, achtten wij gedeeltelijke teruggave der bijdrage billijk. Wij stelden daarom de maatschappij voor de concept-overeenkomst aan te vullen met eene bepaling, dat bij opruiming van de brug binnen 20 jaren en orn andere redenen, dan wegens den bouw van een geheel nieuw station, de door'de gemeente verstrekte bijdrage zou worden terug betaald, met dien verstande, dat die bijdrage met Vso zou worden verminderd voor elk vol jaar, dat na de dagteekening van de overeenkomst zou zijn verloopen. Bij opruiming na één jaar zou dus 19/so, na twee jaar 18/so. na drie jaar 17/20 enz. moeten .worden terugbetaald. Eerst na 20 jaar zou de oprui ming zonder eenige vergoeding mogen plaats hebben. Onder mededeeling, dat de maatschappij zich met de door ons College gewenschte aanvullingsbepaling in de overeenkomst heeft vereenigd en dat de voorloopige plannen voor den bouw van een'geheel nieuw statlm ons bereids hebben bereikt, geven wij Uwe Vergadering alsnu in overweging: a ons College te machtigen met de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij eene overeenkomst aan te gaan betreffende den bouw van een voetbrug bij den overweg in den Rijnsburgerweg volgens het hierachter afgedrukte concept; b door vaststelling van den hierbij overgelegden suppletoiren begrootingsstaat een bedrag van f 7906.50 ter beschikking te stellen als bijdrage in de bouwkosten van de sub a bedoelde voetbrug. Op den post voor Onvoorziene Uitgaven, waarvan dit bedrag moet worden afgeschreven, is thans nog/88410.33 beschikbaar. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Wetli. van Leiden. OVEREENKOMST Tusschen de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij, gevestigd te Amsterdam, ten deze handelende als beheerster van het tot den spoorweg AmsterdamRotterdam bëboorende ge meenschappelijk stationsemplacement Leiden en vertegenwoor digd door hare Directie, partij ter eener, en de Gemeente Leiden, ten deze vertegenwoordigd door het College van Burgemeester en Wethoudershetwelk tot het sluiten van deze overeenkomst is gemachtigd bij het besluit van den Gemeenteraad dd. (goedgekeurd door Gede puteerde Staten van Zuid-Holland bij besluit dd. partij ter andere zijde, is, onder voorbehoud van goedkeuring door den Minister van Waterstaat, overeengekomen hetgeen volgt: Artikel 1. Als werk van wijziging en uitbreiding van het gemeen schappelijk stationsemplacement Leiden, zal partij ter eener, ongeveer bij K.M. 45.550, eene ongeveer 2.90 Meter breede, voor publiek verkeer bestemde, voetbrug over genoemd sta tionsemplacement doen bouwen. Artikel 2. Partij Ier andere zijde verbindt zich als bijdrage in de kosten van uitvoering van het in artikel 1 omschreven werk, binnen eene maand na eerste aanvraag, eene som van zeven duizend negen honderd zes gulden en vijftig cents (ƒ7906.50) aan partij ter eener te betalen. Artikel 3. Partij ter eener en hare mogelijke opvolgers in het beheer van het stationsemplacement Leiden zullen te allen tijde be voegd zijn om, indien en zoodra zulks ten behoeve van de uitvoering van eenig door den Minister van Waterstaat goed gekeurd plan tot wijziging of uitbreiding van bedoeld empla cement noodig mocht zijn, de voetbrug te wijzigen of op te ruimen, zonder deswege eenige vergoeding, in welken vorm ook, aan partij ter andere zijde te verstrekken, behoudens dat, bij opruiming van de voetbrug binnen twintig jaar na de dagteekening van de overeenkomst en zulks om andere redenen dan wegens den bouw van een nieuw station Leiden, teruggave zal plaats vinden van de in artikel 2 genoemde som, verminderd met een twintigste deel daarvan voor elk geheel jaar, verloopen tusschen de dagteekening van de over eenkomst en den datum waarop met het opruimingswerk is aangevangen. Artikel 4. Alle op deze overeenkomst vallende kosten zijn voor reke ning van beide partijen, elk voor de helft. Aldus in tweevoud opgemaakt en onderteekend te Amster dam en te Leiden den 1920. Partij ter andere zijde Partij ter eener De Gem ente Leiden De Hollandsche IJzeren Burgemeester en Wethouders Spoorwegmaatschappij Burgemeester De Directie Secretaris De Secretaris N°. 237. Leiden, 16 Juli 1920. In Uwe Vergadering van 23 Februari j. 1. (Ingek. Stukken No. 48) werd een bedrag van f 4860.— te onzer beschikking gesteld, teneinde den hoofdagenten en agenten van politie eene gratificatie van 25.— en den brugwachters eene grati ficatie van f 44.voor eens te kunnen uitkeeren in verband met de latere invoering van den verkorten normalen arbeids duur bij de politie en den havendienst. Met betrekking tot de havenrechercheurs zou U alsnog een nader voorstel be reiken. Evenals bij de brugwachters is het ook voor de haven rechercheurs achteraf nog mogelijk gebleken de verkorte normale arbeidsduur van 55 uur per week op 9 Februari j.l. in te voeren. Gedurende 51/» week na 1 Januari 1920 is dus ook voor hen de vroegere normale diensttijd van 62 uur per week gehandhaafd. Het is dus billijk ook hun eene extra belooning uit dien hoofde te verleenen. Naar denzelfden maatstaf als bij de politie en de brugwachters ware het be drag dier extra belooning te bepalen op 20.—. In verband met de ziekte van den havenrechercheur van der Zeeuw, hebben de overige havenrechercheurs bovendien geruimen tijd extra-dienst moeten doen, weshalve wij op arond van het laatste lid van artikel 11 der verordening,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 3