394
MAANDAG 5 JULI 1920.
college kan precies hetzelfde vragen als ik den vorigen keer
heb gedaan, namelijk dat er te Leiden geruchten loopen dat
er dit en dat gebeurd is. Dan zal het bureau in het belang
van de ingezetenen van Leiden toch zeker bereid bevonden
worden om op deze vragen een antwoord te geven en dan
wordt toch bereikt wat ik meen dat in het belang van het
publiek noodzakelijk is.
De Voorzitter. Veertien dagen geleden heeft de heer Dub-
beldeman vragen gedaan, en toen heb ik gezegd: ik zal zien
dat ik er op antwoord; als er praatjes loopen overdeBrand-
stoffencommissie hier, dan is het beter dat het onderzocht
wordt; ik zal het onderzoeken en wat oirbaar is mededeelen
het is een Rijksinstelling; ik zal gaarne de ingezetenen
inlichten en het is de gemakkelijkste manier als ik het in
den Raad doe.
Van verleden week Dinsdagmorgen af heb ik zitten wachten,
maar ik heb niets ontvangen, totdat ik gistermiddag te 1 uur
een volledige interpellatie kreeg met liefst 7 vragen.
De heer Dubbeldeman. Ik heb Zaterdag den brief ver
zonden, niet Zondag.
De Voorzitter. Ja, maar ik zit niet 's avonds op het Stad
huis de brievenbus uit te halen.
De heer Dubbeldeman. Neen, maar ik wil niet, dat de
indruk wordt gewekt, alsof ik op Zondag dien brief ver
zonden heb.
De heer Sijtsma. Mi d. V. De vragen op zich zelf acht ik
van zeer groot belang. Zooals men weet, is de Brandstoffen-
commissie er niet alleen voor de ingezetenen van Leiden,
maar ook voor die van de omstreken en wellicht vragen deze
laatsten hetzelfde. Er wordt thans tegenwoordig vaak over
gepraat. Het, is dus van veel belang, dat daaromtrent inlich
tingen worden gegeven, maar, indien die zaak niet bij u
behoort, Mijnheer de Voorzitter, kunt u zeggen, dat u het
niet doet. Ik herinner mij evenwel, dat niet zoo heel lang
geleden, toen de sociaal-democraten hier nog niet waren, in
een dergelijk geval geheel anders is gehandeld. Er waren toen
door mij vragen gesteld over de benoeming van den Directeur
van het Brandstolïenbureau enz. en toen hebt u er wel op
geantwoord en een zitting later den heer Briët er over een
heelen boom laten opzetten. Waarom zouden we er niet over
mogen spreken?
De Voorzitter. Dat is iets anders dan dat de Raad verlof
zou verleenen die vragen tot Burgemeester en Wethouders
te richten. Dan ligt daarin opgesloten, dat Burgemeester en
Wethouders verantwoordelijk zijn en die vragen moeten be
antwoorden, omdat zij betrekking hebben op zaken, behoorende
tot het dagelijksch bestuur der gemeente. Het is noodig, dat
gij de Gemeentewet eens naslaat.
De heer de Lange. M. d. V. Het blijkt hoe onvoorzichtig
het is uit goedhartigheid meer dan zijn plicht te doen, omdat
men dan gevaar loopt dat er gezegd wordt: den vorigen keer
hebt gij het gedaan en nu kunt gij het ook wel doen. Uw
standpunt is juist en daarop valt niets af te dingen. Ik ben
het echter met den heer Sijtsma eens, dat de vragen van
belang zijn, maar er zal voor den heer Dubbeldeman niets
anders op zitten dan dat hij zich tot sKodibu" of tot den
Minister wendt.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Dan trek ik het verzoek
aan den Raad maar in.
De heer J. P. Mulder. M. d. V. De vorige vergadering
heeft de heer Dubbeldeman een vraag gesteld en thans een
7-tal. Nu is hier meermalen uitgesproken, dat de Brandstoffen-
commissie geen gemeentelijke instelling is en dus de Burge
meester niet de aangewezen man is om op al die vragen te
antwoorden. De heer Sijtsma beroept zich wel op den lijd
van vroeger, maar ik herinner mij nog hoe het in het geval,
door hem genoemd, gegaan is De heer Briët zeide bij die
gelegenheid: ik ben als voorzitter van de Brandstofïencommissie
wel niet verplicht op die vraag te antwoorden, maar uit
welwillendheid wil ik het wel doen. Indien wij onze vragen
in dezen vorm stellen of de voorzitter misschien zoo vriendelijk
zou willen zijn om eenig antwoord te geveri, opdat verkeerde
voorstellingen, welke de ronde doen in de gemeente, de kop
kan worden ingedrukt, dan hebben wij nog kans van slagen,
maar, als de heer Dubbeldeman zich tot den Burgemeester
van Leiden wendt, kan hij zich evengoed wenden tot dien
van Leiderdorp of dien van Zoeterwoude, want de Brandstof -
fencommissie geldt ook voor al die gemeenten.
De Voorzitter. Mijn vaste voornemen was geweest in deze
vergadering eenige inlichtingen te geven en ik had er zelfs
niets tegen, indien de heer Dubbeldeman had gevraagd: ik
heb die vraag gedaan over de W. A. C., mag ik er nog eenige
vragen bij stellen? Dan zou ik er misschien iets over gezegd
hebben en dat zou ik met pleizier gedaan hebben, maar ik
kom op tegen de manier, waarop de heer Dubbeldeman hier
handelt, want die getuigt niet van vriendelijkheid en is in
strijd met ons geheele staatsrecht.
Gaarne wil ik echter gevolg geven aan de uitnoodiging
van den heer J. P. Mulder en zelfs wel eenigszins uitge
breid.
Ik kan u het volgende mededeelen
De Brandstolfencommissie is \erplicht te ontvangen alle
haar door de Rijkskolendistributie toegewezen brandstoffen.
En niet alleen dat zij daartoe door de Rijkskolendistributie
wordt verplicht, doch ook noodzaakt haar daartoe hare ver
antwoordelijkheid om zooveel mogelijk te zorgen, dat vol
doende voorraden aanwezig zijn.
De verplichting tot ontvangst der brandstoffen heeft de
Brandstofïencommissie bij contract daarom aan den handel
eveneens opgelegd, zich daarbij stellend op het standpunt,
dat iedere handelaar moet zorgen voor opslagruimte en bedrijfs
kapitaal overeenkomstig het aantal klanten, dat op hem is
ingeschreven.
Komt de handel wegens te groote opslag bedrijfskapi
taal te kort voor contante betaling, dan heeft daarenbo
ven de Brandstoffencommissie zich bereid verklaard onder
zekere voorwaarden (zekerheid-stelling) te leveren op langeren
termijn.
Weigert de handel, om welke reden dan ook, de brand
stoffen te accepteeren dan moet de Brandstoffencommissie,
om niet de klanten van den weigerachtigen handelaar te
dupeeren of om niet te besluiten tot overschrijving van een
deel der klanten op een handelaar, die wel voldoende opslaat,
overgaan om de brandstoffen zelf op te slaan.
Voor dezen opslag sloot de Brandstoffencommissie een conti act
met de W. A.C. en huurde per April 1919 alle opslagplaatsen
van deze firma (Galgewater, Oude Heerengracht, Utrechtsche
Veer) voor 2500.— per jaar en toen het pakhuis Galgewater
met toestemming der Brandcommissie aan deze bestemming
werd onttrokken, voor ƒ1500.per jaar.
Alle brandstoffen, die in dezj pakhuizen werden opgeslagen,
werden beschouwd als opslag der Brandstolfencommissie en
had de W. A.C. het recht uit dezen opslag haar klanten te
bedienen. Waar de Brandstoffencommissie beslag had gelegd
op alle opslagruimte der W. A. C. was een separate opslag
eenerzijds »opslag Brandstoffencommissie" en anderzijds »opslag
W. A. C." niet wel mogelijk. De W. A. C. kreeg hierdoor het
voordeel, dat, terwijl de andere handelaren contant moesten
betalen, zij pas betaalde, wanneer zij de brandstof had gedistri
bueerd.
Dit contract heeft geloopen 1 April1 December en daar
door heeft de W. A. C. gedurende dezen tijd nog gewonnen de
rentederving, die zij als gewoon handelaar zoude hebben
gehad, ten bedrage van ƒ1200.
Had de Brandstoffencommissie besloten tot eigen exploitatie
van opslagplaatsen met daaraan verbonden aanschaf werk
materiaal enz. dan zoude de Brandstoffencommissie voor
aanmerkelijk hoogere kosten hebben gestaan.
Wanneer de W. A. C. uit dezen opslag brandstoffen afgaf
aan andere «weigerachtige handelaren", dan had zij recht
op 50% van de winstmarge van dien weigerachtigen han
delaar.
Per December werd een ander contract afgesloten met de
W. A. C. Hierbij ging de aanwezige opslag tegen betaling
over aan de W. A. C. ter bediening van haar klanten en huurde
de Brandstoffencommissie van de W. A. C. voor ƒ1500.
's jaars uitsluitend voor eigen opslag de opslagplaats Utrechtsche
Veer.
Vanaf dit oogenblik verkeerde de WL A. C. als brandstoffen-
handelaar in dezelfde positie als de andere handelaren.
Wanneer de Brandstoffencommissie thans van haar diensten
gebruik maakt om geweigerde toewijzingen op te slaan, ontvangt
de W. A.C. voor lossen, transport en opslag 40% der marge
en bij afgifte van dezen opslag aan den handel 20% der
marge (ten koste van den weigerachtigen handelaar).
De W. A.C. is aansprakelijk voor bewaring en schade
betreffende dezen opslag.
Verder kan ik U mededeelen, dat niet alleen de kleine,
doch alle handelaren, zijri verplicht de hun toegewezen brand
stoffen te accepteeren tegen contant geld. Hiertoe hebben
alle handelaren zich contractueel verplicht.
Indien handelaren, niettegenstaande hunne contractueele
verplichting, weigeren, om welke oorzaken dan ook, de hun
toegewezen brandstoffen te accepteeren, slaat de Brandstolfen
commissie deze brandstoffen zelf op in een daartoe van de
W. A.C. gehuurd pakhuis.
Voor het opslaan (lossen, transporteeren, opslaan) bedient
de Brandstoffencommissie zich tevens van de W. A.C. Voor