MAANDAG 5 JULI 1920. 393 Er is geen reden om altijd terugwerkende kracht aan Raads besluiten te geven en zeker niet in dit geval. Het bedrag van de toelage aan deze menschen is door den Raad voor verleden jaar bepaald op een zekere som en men kan daarop mijns inziens thans niet terugkomen. Ik zie ook geen mogelijkheid daartoe, want het dienstjaar 1919 is d.d. 30 Juni jongstleden afgesloten. Dus daarmede is het uit. Wenscht de heer Mulder een amendement voor te stellen? De heer A. Mulder. M. d. V. Ik zie er van af. De beraadslaging wordt gesloten. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XVII. Voorstel inzake de verhooging van de tarieven voor het gebruik van gemeentegrond, niet vallende onder de zoo genaamde Recognitie verordening. (Zie Ing. St. No. 219). De beraadslaging wordt geopend. De heer van der Pot. M. d. V. Namens Burgemeester en Wethouders wijzig ik dit voorstel in dien zin, dat in IV de datum wordt weggelaten. Dat is een kleine verbetering, welke meebrengt, dat, als de verordening wordt gewijzigd, dit besluit niet telkens behoeft te worden veranderd. De beraadslaging wordt gesloten. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het gewijzigd voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XVIII. Voorstel tot aankoop van verschillende perceelen grond nabij den Hoogen Rijndijk beoosten de Rijndijkstraat en tot vaststelling van den desbetreffenden begrootingsstaat. (Zie Ing. St. No. 222.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. De Voorzitter. In het begin van de vergadering is besloten, na afhandeling van de gedrukte agenda, eerst de vragen van den heer Dubbeldeman aan de orde te stellen. Ik zou daaromtrent namens Burgemeester en Wethouders het volgende willen zeggen. Deze vragen luiden als volgt: 1°. Is het waar dat de Leidsche Brandstoffenhandel genaamd W. A.C. in het jaar 1919 of 1920 van het Brandstoffenbureau een subsidie heeft ontvangen van ƒ10000.of een ander groot bedrag in den vorm van vergoeding voor de opslag plaatsen voor brandstollen 2°. Of het B. en W. bekend is, dat de kleine handelaren verplicht worden groote hoeveelheden brandstoffen in te slaan tegen contant geld? 3°. Of het B. en W. bekend is, dat wanneer de kleinhandel, bij toewijzing van een of meer wagons brandstoffen, geen ruimte of geld disponibel heeft, de opslag op hunne kosten plaats heeft bij de W. A.C., waarvoor hun dan een bedrag van ƒ40.per wagon van de winstmarge wordt gekort? 4°. Ot het B. en W. bekend is, dat op iedere ton steen kolen ƒ3.00 wordt gelegd, z. g. n. tot dekking der distribu- tiekosten 5°. Of het B. en W. bekend is waar de boeten blijven den handel en het publiek opgelegd? 6°. Ot het B. en W. bekend is, dat bij het geldig ver klaren van bon 15 voor huisbrand voor het a. s. seizoen de bepaling is uitgevaardigd dat deze brandstoffen alleen de eerste drie dagen mogen worden'afgehaald en daarna alleen door den handel mag worden thuisbezorgd, wat als regel ten gevolge heeft dat de arbeiders verplicht worden 1.20 als bezorgloon aan den handel te betalen? 7°. Of het B. en W. bekend is, of de directeur persoonlijk geïnteresseerd is bij de W. A.C. Dat is in optima forma een interpellatie. Het spijt mij alleen, dat dit verzoek zoo Iaat is ingekomenik heb er eerst» gistermiddag te 1 uur kennis van kunnen nemen. Ik lees in art. '183 der Gemeentewet het volgende: »De Burgemeester en Wethouders zijn wegens het dage lij ksch bestuur aan den Raad verantwoording schuldig, en geven te dien aanzien alle de door den Raad verlangde inlichtingen." Daar nu de Brandstoffencommissie voor het district Leiden absoluut niets met het dagelijksch bestuur te maken heeft en Burgemeester en Wethouders dus voor de handelingen van die Commissie niet verantwoordelijk zijn, is er geen kwestie van, dat deze interpellatie toelaatbaar is. In de vorige vergadering heeft de heer Dubbeldeman gezegd, dat er praatjes of geruchten liepen, dat de Brandstoffencommissie veel te duur gehuurd zou hebben de pakhuizen van de W. A.C., en toen heb ik geantwoord: dat vind ik een belangrijke zaak, ik zal haar onderzoeken en dan het resultaat van mijn onderzoek mededeelen. Ik was dan ook van plan dat nu te doen, maar nu de heer Dubbeldeman, in strijd met de Gemeentewet, een interpellatie hierover gaat aanvragen, moet ik adviseeren de gevraagde toestemming niet te geven. De heer Dubbeldeman vraagt onder anderen of aan Burge meester en Wethouders ook bekend is waar de boeten blijven, welke de Brandstoffencommissie aan de handelaren oplegt. Hij zou evengoed aan Burgemeester en Wethouders kunnen vragen of hun bekend is, wat op de conferentie te Spa zal gebeuren. Hij zou, als er geruchten liepen, dat men aan het Postkantoor niet goed bediend werd, aan Burgemeester en Wethouders kunnen vragen of hün bekend was, of aan het Postkantoor alles wel goed liep. Zeker, als Burgemeester wil ik gaarne de belangen van de ingezetenen behartigen en, als men het in zulke gevallen verzoekt, wel een onderzoek instellen, maar, nu de heer Dubbeldeman ons verantwoordelijk wil stellen voor de handelingen van de Brandstoffencommissie en bijvoor beeld vraagt of Burgemeester en Wethouders ook bekend is waar de boeten blijven in dien stijl gaat de brief door moet ik de vergadering ontraden die interpellatie toe te staan, De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik heb wel begrepen, dat door Burgemeester en Wethouders zeer veel bezwaren opge worpen zouden worden, maar de vraag is: waar moet ik dan zijn? De Voorzitter. Ik heb den vorigen keer tot den heer Dubbeldeman gezegd: preciseer uwe vragen en stuur die mij op het Stadhuis; dan zal ik de zaak onderzoeken. Maar niets daarvan. Alleen komt er laatstleden Zaterdag een aanvraag voor een gewone interpellatie in, waarvan ik Zondagmiddag kennis krijg. Dat is niet handelen tegenover Burgemeester en Wethouders zooals behoort. Burgemeester en Wethouders zijn in deze absoluut niet competent. Als de heer Dubbeldeman die vragen beantwoord wil hebben, dan moet hij een klacht indienen bij de Rijks Kolen Distributie; die staat onder de Regeering. Ik ben altijd bereid om, al is het niet speciaal iets wat tot de competentie van den Burgemeester behoort, om mijne medewerking te verleenen, maar hier kunnen wij niets doen. Men kan hier over dergelijke zaak niet interpelleerenmen kan in deze Burgemeester en Wethouders niet verantwoordelijk stellen, want zij hebben er niets mede te maken. Men zou dan evengoed kunnen gaan interpelleeren over de samenkomst te Spa, zooals ik reeds zeide. De heer Dubbeldeman. M. d. V. U gaat het nu bespottelijk maken. Ik heb reeds gezegd, dat ik begrepen had dat er zeer vele moeilijkheden zouden zijn, maar dezelfde vriendelijkheid, welke u de vorige maal betoond hebt, zoudt u op dit oogenblik weder kunnen betoonen. In welken vorm de vragen nu door mij gesteld, worden, doet er niet veel toe; maar u zult het met mij eens zijn, dat het niet veel resultaat zal hebben als ik mij wend tot Kodibu. Als ik mij niet vergis, dan is de Brandstoffencommissie alhier geïnstalleerd op voorstel van den Burgemeester van Leiden. Het wordt ontkend, maar door wien zijn die menschen dan benoemd De Voorzitter. Dat is heel wat anders. In den beginne heeft men aan de onderscheidene Burgemeesters gevraagd om behulpzaam te zijn bij de oprichting der Brandstoffencommissies; er is hun gevraagd: wilt gij personen daarvoor noemen; dan zullen wij zien of die goed zijn en dan zullen wij ze bevestigen. Het is een zuivere Rijksaangelegenheid. Interpelleeren gaat hier dus met. Het zou iets anders zijn, als de heer Dubbeldeman mij verzocht had inlichtingen te willen geven omtrent hetgeen hij wilde weten. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Toen ik dit punt bij de rondvraag den vorigen keer ter sprake bracht, wist ik nog niet, wat ik pas Vrijdag laatstleden vernomen heb. Ik had veel gehoord maar daarvoor had ik slechts betrekkelijk weinig bewijzen; maar ik vond die zaak van zoo groot belang voor alle brandstoffenverbruikers te Leiden, dat ik meende deze vragen in dezen vorm te moeten doen. Nu hoor ik bovendien nog, dat u eere-voorzitter van de Brandstoffencommissie alhier zijt. Het is mij onverschillig in welken vorm ik de vragen moet stellen; met genoegen wil ik den vorm wijzigen en diezelfde vragen richten tot den eere-voorzitter der Brandstoffencom missie.; het is mij niet te doen om een succesje, maar ik heb het belang van de brandstoffenverbruikers op het oog. Als ik mij wend tot de Kodibu, dan kom ik van een koude kermis; dan zal men mij zeggen: waarmede bemoeit gij u? Het zou veel meer effect sorteeren, als deze vragen door het college van Burgemeester en Wethouder^ tot het Rijksbureau gericht worden dan wanneer ik het persoonlijk doe. Het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 33