MAANDAG
5 JULI 1920.
391
bereikt heeft, heeft mij even goed gespeten als'den heer
Knuttel en zeker ook wel andere leden van den Raad. Ik
heb vroeger reeds de opmerking gemaakt, dat het niet onze
schuld is. De Commissie heeft zeer langen tijd moeten wachten
op de rapporten der Sub-Commissies; deze zijn zeer lang
uitgebleven. Eerst toen alle rapporten der Sub-Commissies
binnen waren, kori de Commissie haar rapport samenstellen
en konden Burgemeester en Wethouders met hun voorstel
bij den Raad komen.
Er komt nog bij, dat in het begin het werk der Commissie
eenige vertraging heeft ondervonden door het overlijden
zoowel van haren Voorzitter als van haren Secretaris.
Tenslotte valt nog te wijzen op de omstandigheid, dat het
voorstel al eenige malen op de agenda gestaan hééft, doch
wegens gebrek aan tijd niet in behandeling is kunnen komen.
ik kan den heer Knuttel de verzekering geven dat ik, voor
wat mij betreft, spoed zal maken met de uitvoering van het
plan, als de Raad het zal aangenomen hebben.
De heer Knuttel vraagt, of onderwijl niet iets kan gedaan
worden om te voorzien in de gebrekkige ziekenverpleging. Ik
moet erop wijzen, dat wij reeds gedaan hebben wat wij op
dit stuk konden doen. Wij hebben al met de particuliere
ziekenhuizen een contract gesloten omtrent opneming van de
patiënten, die uit het Academisch Ziekenhuis te vroeg ont
slagen worden, maar niet altijd is er in die ziekenhuizen
voldoende plaats, zoodat het mogelijk is, dat het bezwaar
blijft bestaan dat wij voor onze zieken geen plaats hebben. Wij
hebben echter gedaan wat wij konden. Ook hebben wij, zoo
als de Raad weet, in de Caeciliastraat een barak ingericht
voor lijders aan besmettelijke ziekten, maar de ruimte daar
is niet erg groot. Dus dat is ook maar een hulpmiddel. In-
tusschen blijkt hier uit, dat wij niet geheel stil hebben gezeten.
De heer Bisschop vraagt, of wij niet meer zouden kunnen
profiteeren van het nieuwe Academisch Ziekenhuis, dat veel
grooter wordt dan het tegenwoordige. Wij moeten dien weg,
dunkt mij, niet op, want dezelfde bezwaren, die op het oogenblik
bestaan, zouden dan toch blijven geldén. Het Academisch
Ziekenhuis zal altijd bij het opnemen van patiënten voor
namelijk op de onderwijsbelangen blijven letten, al wordt
het ook nog zoo groot. Ik ben bang dat, als wij dien kant
uitgaan, wij dezelfde klacht zullen houden als tot nog toe,
namelijk dat het Academisch Ziekenhuis alleen let op de
belangen van het onderwijs en daardoor verschillende patiënten
te vroeg ontslaat of in het geheel niet opneemt.
De heer de Lange heeft aangeraden om te trachten met
particuliere ziekenhuizen contracten te sluiten voor goed en
niet alleen als tijdelijke maatregel. Dat zal niet veel geven.
De heer de Lange heeft trouwens zelf al opgemerkt, dat wij
speciaal behoefte hebben aan ruimte voor verpleging van
lijders aan besmettelijke ziekten en dat de plaatsruimte daar
voor in die ziekenhuizen zeer gi ring is. Elk oogenblik kan
men dan voor het geval komen te staan, dat er geen plaats
is. Ook in die richting is dus mijns inziens geen oplossing
te vinden. Wij zullen zoo spoedig mogelijk zelf een aan
vullingsziekenhuis moeten hebben, dat is de eenige radicale
oplossing.
Door de heeren van Gruting, Mulder en Sijtsma is tegen
ons voorstel bet bezwaar ingebracht, dat de te benoemen
Directeur van den Geneeskundigen dienst zal optreden als
adviseur van den Ontsmettingsdienst en niet als leiderervan.
Het komt mij voor, dat de bedenkingen van de heeren niet
afdoende zijn. De bedoeling is dat zullen de heeren misschien
niet goed begrepen hebben dat de Directeur bindende
adviezen zal geven. Het zal niet zoo zijn dat, als hij een ad vies
geeft aan den Directeur van den Ontsmettingsdienst, deze
het recht zal hebben dat advies naast zich neer te leggen.
Neen, deze zal dat advies moeten volgen.
Dat staat er niet, zegt de heer Sijtsma. liet kan zijn, dat
het er niet ipsis verbis staat, maar de bedoeling is het toch
in ieder geval wel. Omtrent alles wat op medisch terrein ligt,
zal de Directeur van den Geneeskundigen dienst advies geven,
bijvoorbeeld waar en wat ontsmet moet,worden, maar de
uitvoering blijft aan den Directeur van de Gemeentereiniging,
tevens Directeur van den ontsmettingsdienst.
Ik geloof, dat de leiding best aan dezen Directeur kan
worden opgedragen. Wat wordt met de leiding bedoeld Onder
meer dit: het in ontvangst nemen van berichten betreffende
ontsmettingen, die moeten plaats hebben, zieken vervoer, in
deeling van personeel en paarden, het aankoopen van ont
smettingsmiddelen, het dagelijks aanteekenen van verricht
werk, binnenkort ook de invordering van de verschuldigde
rechten voor de werkzaamheden van den ontsmettingsdienst.
Al dat werk behoort niet te staan onder leiding van een
geneeskundige, maar van een technisch ambtenaar, die daarvoor
meer geschikt is dan een geneeskundigeen de tegenwoordige
Directeur heeft reeds getoond voor dat werk alleszins bekwaam
te zijn. Men moet niet vergeten, dat, als men de leiding
aan den geneeskundige wilde opdragen, dat men dan nood
zakelijk twee aparte bedrijven moet hebben, omdat dan niet
meer het personeel van den reinigingsdienst voor den ont
smettingsdienst zou kunnen worden gebruikt, want men kan
niet toelaten, dat de Directeur van den Geneeskundigen dienst
beschikt over personeel en paarden van den reinigingsdienst.
Wij zouden dan, gelijk in Amsterdam, twee geheel aparte
diensten moeten hebben, ieder met een eigen bureau en
personeel, wat de gemeente op zeer hooge kosten zou komen
te staan, welke niet gemotiveerd zouden zijn.
Het eigenaardige is, dat al de deskundigen, die hun meening
over dit onderwerp geuit hebben, het er over eens zijn, dat
de Directeur van de Gemeentereiniging ook Directeur' van
den Ontsmettingsdienst moet zijn. In 1916 is een rapport
uitgebracht door een commissie van deskundigen, waarin
zitting hadden twee leden van de Gezondheidscommissie, twee
Gemeente-geneesheeren en een schoolarts, en die commissie heeft
toen voorgesteld om aan te stellen een speciaal arts belast met
alles wat op de wering en de bestrijding van besmettelijke
ziekten betrekking heeft en die optreedt als adviseur van den
Ontsmettingsdienst.
De sub-commissie G, die speciaal over deze zaak gerapporteerd
heeft, heeft geadviseerd den Directeur van den Geneeskundigen
dienst te doen optreden als medisch adviseur van den ont
smettingsdienst. In de vergadering van onze groote commissie,
waarin verschillende besprekingen en debatten zijn gevoerd,
is over deze zaak niet gesproken; allen waren het er over
eens, dat het advies van de sub-commissie C moest gevolgd
worden: de geneeskundige adviseur en de directeur van de
Gemeentereiniging leider van den Ontsmettingsdienst. Ook
de Gezondheidscommissie gaat, evenals alle deskundigen, die
over dit punt hebben geadviseerd, met ons plan geheel accoord.
In andere plaatsen vindt men hetzelfde systeem, behalve dan in
Amsterdam. De heer Mulder heeft reeds op Arnhem gewezen
en ik kan er nog bij noemenUtrecht, Haarlem en Rotterdam.
Ik had in het geheel niet verwacht, dat in dien zin een
voorstel zou komen, want, naar ik meende, was deze zaak
al principieel door den Raad beslist. Waarom hebben wij
indertijd voorgesteld terreinen aan te koopen vlak bij die van
den reinigingsdienst? Omdat wij den ontsmettingsdienst onder
één hoofd wilden brengen met den reinigingsdienst. Indien
de bedoeling was geweest van den ontsmettingsdienst een
geheel aparten dienst te maken met een geneeskundige aan
het hoofd, hadden wij die inrichting niet behoeven te zoeken
in de nabijheid van de terreinen van den reinigingsdienst,
want dan hadden die diensten niets met elkander te maken
gehad; dan waren het twee aparte diensten geworden, elk
met eigen gebouwen, eigen personeel, enz. En tegen ons
voorstel tot aankoop van die terreinen, waarin wij duidelijk
ons plan hebben medegedeeld, heeft toen niemand bezwaar
gemaakt.
Verder wil ik er op wijzen, dat wij mijns inziens heel moeilijk
een medicus zullen kunnen vinden, die tevens als directeur
van den ontsmettingsdienst zal kunnen optreden. Ik laat daar
of een medicus daarvoor genoeg technisch ontwikkeld is,
maar ik vrees, dat de te benoemen directeur van den genees
kundigen dienst zal zeggen: ik kan dat alles niet op mijn
schouders nemen, dat- wordt een te zware taak, ik vind in
Leiden geen gespreid bedje, ik moet alles nog opbouwen,
plannen ontwerpen, den geheelen dienst reorganiseeren enz.'
Ik vermoed, dat er geen geneeskundige te vinden zal zijn,
die daarenboven nog de functie van directeur van den ontsmet
tingsdienst op zich zal willen nemen.
Al die bezwaren zijn gewichtig genoeg, naar ik meen, om
de aanneming van het voorstel van den heer Sijtsma te
ontraden.
Ik meen hiermede de verschillende bezwaren en opmer
kingen te hebben besproken. Ik wil eindigen met de mede-
deeling, dat Burgemeester en Wethouders een kleine wijziging
brengen in huri voorstel en wel in 1°, wat betreft het trak
tement van den te benoemen Directeur. Zooals de Raad weet
is voor dezen toekomstigen titularis onlangs een jaarwedde
vastgesteld van f 6500f 7500.met vier tweejaarlijksche
verhoogingen van ƒ250In dien zin wijzigen wij dus ons
voorstel.
Ik bedenk mij daar, dat ik verzuimd heb den heerGroene-
veld te beantwoorden, die de klacht heeft geuit, dat hij,
hoewel hij bij de behandeling der begrooting een voorstel
gedaan heeft tot invoering van de vrije artsenkeuze, daar
omtrent niets in dit, voorstel vindt.
De heer Groeneveld zal echter begrijpen, dat wij ook dit
punt zullen onderwerpen aan het oordeel van den te benoe
men Directeur; die zal ons ook hieromtrent moeten adviseeren.
Wij konden dus hieromtrent nog geen voorstel doen. Het
is een van de vele vraagstukken op medisch gebied, die de
te benoemen Directeur onder de oogen zal moeten zien.
De heer Sijtsma. M. d. V. Door de mededeeling van den
Wethouder, dat de Directeur van den Gezondheidsdienst
bindende adviezen zal hebben te geven aan den leider van
den Ontsmettingsdienst, is mijn bezwaar op dit stuk ver-