390 MAANDAG 5 JULI 1920. grooting heb ik een motie voorgesteld om er op aan te dringen, dat bij de geneeskundige armenpractijk de vrije artsenkeuze zou worden ingevoerd. De wethouder van der Lip heelt toen gezegd, dat die zaak bij de behandeling van dit rapport aan de orde kwam. Ik heb daarop mijn motie ingetrokken, maar in dit rapport staat niets omtrent deze zaak en daarom zou ik eens bij den wethouder willen infor- meeren hoe het met die vrije artsenkeuze staat. De heer Bisschop. M. d. V. Uit het rapport blijkt, dat de commissie bij den Minister heelt geinformeerd of hiet mogelijk was te komen tot een gemeenschappelijk gebruik van de ontsmettingsinrichting en de laboratoria, aan het Academisch Ziekenhuis verbonden, maar dat dit geen resultaat heelt opgeleverd. Ik zou echter willen vragen ol niet Hh die richting zou kunnen worden gewerkt, dat, waar wij na verloop van eenigen tijd een zeer groot Academisch Ziekenhuis krijgen en hier drie groote particuliere inrichtingen bestaan, door van die ziekenhuizen gebruik te maken op goedkoopere en niet minder goede wijze in de behoefte aan ziekenhuisver- pleging werd voorzien. De Voorzitter. Daarvoor is juist een aanvullingsziekenhuis noodig. De groote klacht is, dat aan het Academisch Zieken huis het onderwijs nummer 1 is, ^waardoor het voorkomt, dat patiënten niet ten volle geholpen kunnen worden. De heer Bisschop. M. d. V. Het ziekenhuis, dat in wording is, wordt veel grooter dan het bestaande en daarin zal uitter- aard meer plaats zijn. Indien wij nu een meer ruime over eenkomst sluiten met de bestaande inrichtingen, is het misschien mogelijk over voldoende bedden te beschikken voor onze zieken. De Voorzitter. Dat kan te zijner tijd onderzocht worden. De medicus, dien wij krijgen als adviseur, zal het onder zoeken. De heer Bisschop. M. d. V. Het voorstel strekt om door den medicus plannen te doen ontwerpen voor het aanvullings- ziekenhuis. Zou die nu ook niet tevens kunnen onderzoeken op welke wijze het best te voorzien zou zijn in de verplegings- aangelegenheid? Het is niet buitengesloten, dat ook langs anderen weg een goede oplossing gevonden werd, zoodat bijvoorbeeld oprichting van een aanvuilingsziekenhuis niet noodig was. De heer de Lange. M. d. V. Ik kan mij in het algemeen vereenigen met het voorstel, dat ons heeft bereikt en ik verheug mij er met Burgemeester en Wethouders in, dat daardoor een eind gemaakt zal worden aan de lijdensgeschie denis van de ontsmettingsinrichting, die aan de gemeente al zooveel geld gekost heeft door derving van de Rijksbijdrage. In het algemeen mankeert er nog genoeg aan de goede geneeskundige verzorging van de minder bedeelden. Dit is behoorlijk aangetoond in het rapport der Commissie. Dit is ook zeer duidelijk aangetoond in het rapport der Commissie, welke voor deze zaak gewerkt heeft namens de Afdeeling Leiden en Omstreken van de Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst. Het Academisch Ziekenhuis is een leetvchool. Men houdt daar de patiënten zoolang men ze voor de leerschool noodig heeft; heeft men ze niet meer noodig en.is er plaatsruimte tekort, dan worden de menscben weggestuurd, of zij beter zijn of niet. Dat is een ongewenschte toestand. Nu opper t de heer Bisschop de mogelijkheid, dat de ruimte, welke noodig is voor een voldoende verzorging der patiënten, die daaraan behoefte hebben, misschien ook gevonden zou kunnen worden door uitbreiding van particuliere inrichtingen voor ziekenverpleging in deze gemeente. Ik hoop dat deze opmerking, door Burgemeester en Wethouders ter harte ge nomen zal worden. Als wij kunnen ontkomen aan de oprichting van een aanvullingsziekenhuis door een behoorlijk contract met particuliere inrichtingen, waardoor de gemeente absoluut den waarborg heeft, dat de lijders aan besmettelijke ziekten, waarvoor het aanvullingsziekenhuis in de eerste plaats zou moeten dienen, en verder ook andere lijders voldoende hulp en verpleging kunnen vinden, dan zou daardoor misschien de oprichting van een aanvullingsziekenhuis overbodig worden. Ik betwijfel echter eenigermate, ol dat mogelijk zal zijn. Het aanvullingsziekenhuis zal in de eerste plaats juist moeten dienen voor de verpleging van lijders aan besmettelijke ziekten, en voor zoover mij bekend is, hebben de particuliere inrichtingen nagenoeg geen ruimte voor de verpleging van dergelijke patiënten. Die inrichtingen zouden daartoe een groote uitbreiding moeten ondergaan. Of dat kan, w;eet ik niet; maar een onderwerp van onderzoek zal het ongetwijfeld kunnen uitmaken. Bij deze zaak moet ik nog even een opmerking maken van verblijdenden aard. Wij moeten constateeren, dat er nog een tekort is aan goede verpleging van de armen, die dat noodig hebben, maar het doet mij toch genoegen te kunnen consta teeren dat mag bij de klachten, welke gehoord worden, ook wel gezegd worden dat, volgens het rapport van de Commissie, benoemd door de Afdeeling Leiden .en Omstreken van de Maatschappij tot Bevordering van de Geneeskunst, in de laatste 35 jaren per 1000 zielen der gemiddelde bevolking de sterfte van 27,25 is gedaald tot 12,09. Dat doet mij daarom genoegen, omdat bet bewijst, dat in de tegenwoordige maat schappij in de laatste tientallen van jaren toch al aardig wat voor noodzakelijke hulpverleening is totstandgebracht met het practisch effect, dat het sterftecijfer, zooals ik zeide, van 27 tot 12 is gedaald. Overigens hoop ik, dat de aanneming van deze voorstellen zal leiden in de eerste plaats tot het vinden en benoemen van een uitstekenden geneeskundige daarvan zal veel afhangen en verder tot het nemen van meerdere maat regelen, welke onder Gods zegen ons zullen brengen in een nog gunstiger toestand, wat de gezondheid der bevolking betreft, dan waarin wij thans zijn. De heer J. P, Mulder. M. d. V. In de eerste plaats breng ik hulde aan de commissie voor het werk, dat zij heeft ver richt. In het algemeen sta ik zeer sympathiek tegenover dit voorstel, maar, evenals de heer van Gruting, heb ik er bezwaar tegen, dat de directeur van den Geneeskundigen dienst niet tevens directeur is van den ontsmettingsdienst. De directeur van den Geneeskundigen dienst, zegt de commissie, zal alleen adviseur zijn voor den Onismettingsdienst, maar daarvan voorzie ik in de practijk conflicten. Als de adviseur zegt, dat het op een bepaalde wijze moet gebeuren, maar de directeur van den ontsmettingsdienst beweert, dat het zoo niet gaat, dan is er een conflict en wordt het algemeen belang daarvan de dupe. Ik heb eens geinformeerd in andere plaatsenin Arnhem bijvoorbeeld is de toestand, zooals wij dien hier willen maken, maar men schrijft mij er het volgende bij: «Zoolang de tegenwoordige directeur van de reiniging die functie vervult, zal de toestand practisch vrijwel ongewijzigd blijven. Zou deze echter te eeniger tijd zijn ambt neerleggen, dan schijnt het niet buiten gesloten, dat de functie van tech nisch leider niet langer aan zijn opvolger zal worden opge dragen." Dus daar is waarschijnlijk al de ondervinding opgedaan, dat de directeur van den gemeentelijken geneeskundigen dienst tevens directeur vari den gemeentelijken ontsmettings dienst moet zijn. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik kan mij aansluiten bij ver schillende sprekers, vooral bij den heer Mulder, die lof bracht aan het uitvoerig rapport van deze commissie. Mijns inziens zeer verdiend, er staat heel wat zakelijks en heel wat goeds in, hetgeen er op wijst ik constateer dat met genoegen dat te Leiden op dit gebied heel 'wat is en nog wordt gedaan. Vooral uit de rapporten van de sub-commissie B en C blijkt dat ten duidelijkste en het verheugt mij, dat na eenige jaren ik heb in 1916 medegewerkt aan de aanneming van de niotie van den heer Fabius en daarover heb ik geen berouw eindelijk de zaak tot een goed einde wordt gebracht. Het spijt mij wel zeer, dat het Rijk niet heeft kunnen be sluiten ons het medegebruik van de inrichtingen aan het Ziekenhuis te verieenen. Dat zou een groote besparing van kosten gegeven hebben, maar daaraan kunnen wij niets meer doen. Wij zullen het nu zelf moeten opknappen. Nu ben ik het eens met de verschillende sprekers, die als hun meening hebben te kennen gegeven, dat de leiding van de zaak in één hand moet komen, dat de te benoemen direc teur van den geneeskundigen dienst ook de directeur van den ontsmettingsdienst moet zijn. In de toekomst kunnen uit die splitsing conflicten ontstaan, zooals wij dat hebben gehad bij den reinigingsdienst, waardoor de Directeur op den ach tergrond zou gekomen zijn. Ik zou willen voorstellen den laatsten zin van het eerste gedeelte van het voorstel, luidende: «met uitzondering echter van den Gemeentelijken Ontsmet tingsdienst, voor welken dienst hij als Adviseur zal optreden" te schrappen. Ik hoop, dat dit voorstel zal gesteund wor den, want ik meen, dat wij daardoor zullen handelen zoowel in het belang van de gerfieente als in dat van den dienst, welken wij in het leven zullen roepen. Kan de heer van der Lip, die blijkbaar dit voorstel zal verdedigen, mij duidelijk maken, dat ik ongelijk heb, dan zal ik mijn voorstel intrekken, maar voorloopig kan ik daartoe niet overgaan. De heer van der Lip. M. d. V. In de eerste plaats een woord van dank aan de sprekers, die hulde gebracht hebben aan het werk der Commissie en ook aan Burgemeester en Wethouders voor het indienen van dit voorstel. Dat het zoo lang geduurd heeft eer dit voorstel den Raad

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 30