362 MAANDAG 5 JULI 1920. bedrag in den vorm van vergoeding voor de opslagplaatsen voor brandstoffen 2°. üf het B en W bekend is, dat de kleine handelaren verplicht worden groote hoeveelheden brandstoffen in te slaan tegen contant geld? 3°. Ot het B en W. bekend is, dat wanneer de kleinhandel, bij toewijzing van een of meer wagons brandstoffen, geen ruimte of geld disponibel heeft de opslag op hunne kosten plaats heeft bij de W. A. C., waarvoor hun dan een bedrag van f 40per wagon van de winstmarge wordt gekort? 4°. of het B en W. bekend is, dat op iedere ton steenkolen f 3.00 wordt gelegd z. g. n. tot dekking der distributiekosten 5°. of het B en W. bekend is waar de boeten blijven den handel en het.publiek opgelegd? 6°. Of het B en W. bekend is, dat bij het geldig verklaren van bon 15 voor huisbrand voor het a.s. seizoen de bepaling is uitgevaardigd dat deze brandstoffen alleen de eerste drie dagen mogen worden afgehaald en daarna alleen door den handel mag worden thuisbezorgd, wat als regel ten gevolge heeft dat de arbeiders verplicht worden f 1.20 als bezorgloon aan den handel te betalen? 7°. Of het B en W. bekend is, of de directeur van het Brandstoffenbureau persoonlijk geinteresseerd is bij de W. A.C.? M. Dubbeldeman. Zal worden behandeld na de gedrukte agenda. 8°. Verzoek van J. J. Kamermans om eervol ontslag als onderwijzer aan de school der 2e klasse No. 4. Wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wet houders orn praeadvies. Aan de orde is alsnu I. Benoeming van eene onderwijzeres'aan de Meisjesschool le klasse. (Zie Ing. St. No. 200 en 209.) De Voorzitter. Mag ik den heeren van Gruting, J. P. Mulder, Bisschop en mevrouw DubbeldemanTrago verzoeken het stembureau uit te maken? De beraadslaging wordt geopend. De heer de Lange. M. d. V. Aangezien Burgemeester en Wethouders het niet noodig geoordeeld hebben om mede te deelen, waarom zij het advips van den Schoolopziener beter achten dan dat van het hoofd der school, en ik van oordeel ben, dat het in het algemeen in het belang van het onder wijs wenschelijk is, dat benoemd worden onderwijzers,-aan wie het hoofd der school de voorkeur geeft, omdat het hoofd met hen moet samenwerken, zal ik bij deze benoeming blanco stemmen. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik moet, evenals de heer de Lange, verklaren, dat ik mij zeer teleurgesteld gevoel over de tvijze, waarop deze voordracht weder tot ons gekomen is. Ik vermoedde wel niet, dat Burgemeester en Wethouders gevolg zouden geven aan den wenk, belichaamd in de door mij ingediende en door den Raad aangenomen motie, waarbij de Raad te kennen gaf eën andere voordracht te verlangen. Ongelijk erkennen is altijd een moeilijk werk, en naar wrat ik ervaren heb, is dat voor Burgemeester en Wethouders bijzonder moeilijk. Ik had evenwel verwacht, dat Burge meester en Wethouders de motieven zouden hebben aange voerd, waarom de voordracht, gelijk zij door hen ingediend was, beter was dan zooals die door ons gewenscht was. Ik weet dat, wanneer thans weder een motie, in denzelf den geest door den Raad werd aangenomen, Burgemeester en Wethouders zelf tot de benoeming zouden overgaan, zoo dat ik er geen resultaat mede zou bereiken. Stelde, ik weder dergelijke motie voor, dan zouden Burgemeester en Wet houders stellig weder een échec lijden, want ik stel mij voor, dat de meeste leden, die den vorigen keer voor mijne, motie gestemd hebben, niet alleen nog op hetzelfde standpunt staan, maar ook zelfs op dit standpunt versterkt zijn. Wat is toch het geval? Wij hebben nu slechts de keuze te doen uit één persoon, namelijk no. 1. Mejuffrouw Schnabel is in de vorige vergadering benoemd en die is ik weet dat uit ervaring, omdat wij de meeste sollicitanten bij ons gehad hebben met die benoeming bijzonder ingenomen, zoodat zij, indien zij heden werd benoemd, die benoeming niet zou aanvaarden. Mejuffrouw Blom is gebleken bij den Raad geen persona grata te zijn, want zij is de vorige maal, ofschoon zij als no. 1 op de voordracht stond, niet benoemd en, waar zij door den Raad niet geschikt werd geacht voor een school 2e klasse, zal deze haar allerminst benoemen aan een school 1ste klasse. Wij hebben slechts één persoón, die wij benoemen kunnen, en toch hebbën Burgemeester en Wethouders een voudig onze verlangens naast zich. neergelegd; zij hebben bovendien niet eens de moeite genomen om te motiveeren waarom volgens hunne meening deze voordracht de beste is. Dat verdient een woord van protest van de zijde van den Raad. Op deze wijze zouden wij per slot van rekening de benoemingen wel aan Burgemeester en Wethouders kunnen overlaten, als zij in het geheel geen rekening willen houden met de gevoelens van den Baad en geheel hun eigen weg volgen. Het spijt mij, dat de Raad geen andere middelen heeft. Ik zal dus het voorbeeld van den heer de Lange volgen en in dit geval blanco stemmen. De heer Knuttel. M. d. V. Ook ik wensch een woord van uitdrukkelijk protest te doen hooren, want ik geloof, dat op die manier het benoemingsrecht van den Raad eenvoudig een paskwil wordt. Ik vind het van de zijde van Burge- meester en Wethouders een beleediging, aan den Raad aan gedaan, welke deze zich niet kan laten welgevallen. Ik heb de vorige maal de discussie niet bijgewoond, maar de zaak is mij volkomen duidelijk. Indien wij aan dergelijke voor drachten voet geven, zullen de onderwijskrachten in de ge meente aan de willekeur van één persoon worden overge leverd. Stond het nu nog zoo, dat hier afgeweken was van het advies van het schoolhoofd ik ben niet een bewonderaar van de schoolhoofden in dién zin, dat de voórgedragenen in een andere volgorde waren opgesteld, dan was het nog minder erg, maar hier hebben wij een zeer evident geval, dat men de persoon, welke door het hoofd van de school als no. 1 was aanbevolen, eenvoudig van de voordracht weert, omdat men bang is, dat zij, ook al stond zij no. 2 of no. 3, toch door den Raad zou worden benoemd. Daarom wordt een verdienstelijke onderwijzeres, welke wat beschaving en persoonlijkheid betreft boven bet gemiddelde van de onder wijzeressen uitsteekt. men ziet dat bij een eerste kennis making gepasseerd ten behoeve van iemand, die pas bij het onderwijs werkzaam is. Op die manier wil men den Raad dwingen om iemand, die door den schoolopziener, en niet eens door het "hoofd, gewenscht wordt, te benoemen. Ik herhaal dus, dat op die manier het benoemingsrecht van den Raad een paskwil wordt, en ik protesteer dan ook zeer tegen deze voordracht. De heer van der Lip. M. d. V. Ik zou gaarne even de verschillende sprekers willen beantwoorden. De heeren de Lange en Sijtsma hebben er hun afkeuring over uitgesproken, dat Burgemeester en Wethouders nog niet eens gemotiveerd hebben waarom zij de voordracht, welke den vorigen keer was ingediend, hebben gehandhaafd. Dat kwam ons volkomen overbodig voor. Wij hebben de vorige maal de zaak uitvoerig besproken en toen heb ik naar mijn beste weten uiteengezet, waarom de voordracht was ingericht zooals zij ingericht was. De Raad weet precies hoe Burge meester en Wethouders er over dénken, waarom zij in dit geval met het advies van den schoolopziener, niet met dat van het hoofd zijn meegegaan. 'Indien wij in dit ingekomen stuk ons standpunt hadden uiteengezet, zouden wij in her haling zijn getreden van hetgeen den vorigen keer monde ling is medegedeeld. De heer Sijtsma. U hadt betere argumenten moeten bezigen. De heer van der Lip. Dat is een kwestie van appreciatie. Ik vond de argupienten, welke ik de vorige maal heb aan gevoerd, zeer steekhoudend en ik heb trouwéns geen andere argumenten. Ik heb de vorige maal uitvoerig de redenen meegedeeld waarom Bufgemeëster en Wethouders deze voor dracht bij den Raad hebben ingediend. De heer Sijtsma zegt, dat thans de keuze tot slechts één persoon beperkt wordt; mejuffrouw Schnabél telt, volgens hem, niet mede, omdat zij reeds aan een andere school be noemd is, maar hij verliest uit het oog, dat,, als zij aan deze school benoemd wordt, niets haar belet deze benoeming aan te nemen. Verder zegt hij: mejuffrouw Blom komt in het geheel niet in aanmerking, die telt ook niet mee, want den vorigen keer heeft de Raad haar niet willen benoemen, hoe wel zij nummer 1 op de voordracht stond. Maar wat is dat nu voor een redeneering? Waarom zou mejuffrouw Blom niet meetellen? Omdat de Raad, zegt de heer Sijtsma, voor haar niets gevoelt. Ik moet eerlijk erkennen: van dergelijke redeneering sta ik verstomd. Dus wanneer de Raad om een of andere reden in een zekere vacature zekeren onderwijzer of zekere onderwijzeres niet benoemt, dan mogen wij hem of haar nooit meer op een voordracht plaatsen, die onder wij zer(es) telt dan niet meer mede op een voordracht; korrt't hij of zij er toch op voor, dan is de voordracht onvolledig. Dat is al een zeer zonderlinge manier van redeneeren.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 2