388 MAANDAG 5 JULI 1920. lijkheid worden. Dat is de groote toer. Dat er voldoende plannen voorbereid worden, voor zoover de gemeente doen kan, kan men moeilijk ontkennen. Er zijn weinig Raads vergaderingen waarin niet in behandeling komt een plan tot het steunen van plannen of een voorbereidingsbesluit. Het gaat zoo langzaam, zegt de heer Dubbeldeman. Ja, de geheele weg, dien zoo'n plan moet afleggen, duurt ook lang. Dat is zeer jammer. Het zou beter zijn als die weg korter was, maar er is niets aan te doen. Dat wij te weinig doen, moet ik echter ontkennen. De heer Dubbeldeman meent, dat de menschen, die deze wo ningen willen bouwen, in «Tuinstad wijk" kunnen wonen. Neen, voor alle woningen van »Tuinstadwijk" zijn reeds liefhebbers. Maar daargelaten, dat die menschen, wanneer zij ér toe zouden komen woningen te betrekken, welke kleiner zijn dan zij op het oogenblik gewend zijn, geenszins krijgen wat zij zich hebben voorgesteld, mij komt het voor, dat men déze woningen ten- onrechte voorstelt als zoo luxueus, dat de menschen, die ze zullen bewonen, den bouw wel geheel uit eigen middelen kunnen bestrijden. Daarvan is geen sprake, want, als die woningen zonder Rijks- en gemeentelijken steun werden ge bouwd, zouden zij een huur van minstens f 1000.moeten opbrengen en de menschen, die tot den bouw het initiatief hebben genomen en dus voor het bewonen van die huizen in aanmerking komen, zijn natuurlijk absoluut niet in staat zulk een hooge huur te betalen. Verder heeft de heer de Lange gezegd, dat Burgemeester en Wethouders, wanneer zij zich tot andere gemeenten hadden gewend, een bepaalde missive, welke Burgemeester en Wet houders van Rotterdam tot den Raad dier gemeente hebben gericht, hadden kunnen kennen. Ik behoef -niet te zeggen, dat dat toch wel wat ver gezocht is. Ik heb voldoende aangetoond, dat wij wel degelijk naar andere gemeenten hebben gekeken, maar, hoe goed een zaak ook is voorbereid, een Raadslid kan altijd wel komen met een gedrukte missive van Burge meester en Wethouders van een andere gemeente aan den Raad dier gemeente, welke aan ons onbekend is. Uit die missive heeft de heer de Lange een gedeelte voorgelezen, waaruit bleek, dat te Rotterdam 451 middenstandswoningen waren gebouwd, maar toen ik hem vroeg of die woningen waren gezet onder de nieuwste Rotterdamsche regeling, ant woordde hijneen, onder de vorige regeling. Een regeling dus, die op een geheel andere basis gèschoeid was en niet het bewijs levert het bewijs, dat ik zoo gaarne had gehad dat de 30%, welke Rotterdam aanneemt, voldoende is om practisch den bouw van deze woningen mogelijk te maken. De heer de Lange. Toen zijn er 450 middenstandswoningen gebouwd, terwijl er veel minder subsidie werd gegeven. De heer van der Pot. Zij zijn gebouwd in een tijd, toen de bouwkosten aanzienlijk minder waren. De heer de Lange. Zij zijn gebouwd krachtens de regeling van September 1918. De heer van der Pot. Toen waren de bouwkosten ook niet zoo hoog. De heer de Lange. Dat zijn praatjes. De heer van der Pot. Zijn dat praatjes? Nooit zijn de bouwkosten zoozeer gestegen als juist het laatste jaar. Ik meen er thans voldoende over gezegd te hebben. Ik wil alleen nog op het volgende wijzen. Als de Raad ons voorstel zou afstemmen, zou mij dat spijten, ook voor de menschen, die deze woningen willen bouwen, maar ik moet den Raad ten ernstigste de aanneming van de motie van den heer de Lange ontraden. Uitstel geeft in dezen absoluut niets, want ik kan aan den Raad over deze zaak niet meer licht ver schaffen dan hij reeds heeft verkregen. Men kan wel, als men den weg, dien Burgemeester en Wethouders hebben inge slagen, niet goedkeurt, verkrijgen, dat een andere weg wordt gevolgd, maar ik heb reeds aangetoond, dat die veel langer duurt. Men krijgt dan, dat eerst een voorloopig plan wordt vastgesteld, dat dit langs de commissiën gaat en dat Burge meester en Wethouders dan met definitieve voorstellen bij den Raad komen, met de onzekerheid omtrent de voorwaarden, welke de Minister er met het oog op het Rijkssubsidie aan verbindt, en met de groote waarschijnlijkheid, dat men de zaak opnieuw in den Raad krijgt. Ik verwacht, dat de behan deling dan ten minste een half jaar langer zal duren. Maar uitstel met het doel meer licht te krijgen heeft geen zin. De heer Knuttel. M. d. V. Ik wensch nog een opmerking te maken over de grootte van deze woningen. De woningen zijn van verschillende typen, maar het meest voorkomende type heeft beneden in de suite één kamer met. een breedte van 4.20 Meter en een diepte van 4.60 Meter en één kamer, waarvan de diepte is 4.90 Meter. Dat is een vrij groote breedte, vooral als men in aanmerking neemt, dat de kamers in de heerenhuizen aan de Groenhovenstraat slechts een breedte hebben van 3.80 Meter en weinig meer diepte dan deze. Daarbij komt, dat het huizen zijn met een gevelbreedte van minstens 6 Meter binnenwerks, en, als men dergelijke huizen met topgevels heeft, begrijpt men wel, dat in die zolderverdieping niet alleen een vliering is, maar voor en achter een slaapkamer kan worden gemaakt, welke goed van afmetingen is. De bovensuite heeft dezelfde afmetingen als de benedensuite en daarnaast zijn twee kabinetjes. Het zijn meer dan middenstandswoningen. De heer van der Pot. «Tuinstadwijk" zet woningen, die er tusschen in zijn. De heer Oostdam. M. d. V. Ik heb gehoord, dat de Wethouder liever had, dat wij het geheele plan verwierpen dan dat wij de motie van den heer de Lange aannamen. Volgt nu uit de aanneming van de motie, dat er van het plan niets komt en Burgemeester en Wethouders de zaak zullen laten rusten, of beteekent zij, dat Burgemeester en Wethouders de zaak nader onder de oogen zullen zien en zullen overwegen een denkbeeld, dat de heer Knuttel naar voren heeft gebracht en waardoor het best kan dat de huizen van iets kleiner type worden. Wanneer de menschen, die erin wonen, het niet zelf kunnen betalen en daarvoor een bedrag van de gemeenschap moeten hebben, dan dunkt het mij dat het niet zoo kwaad is dat zij wat kleiner wonen. Wij werken dan toch mede aan de voor ziening in den woningnood en wij kunnen volstaan met een kleiner bedrag te geven. Ik ga liever met de motie mede, dan dat ik stem tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Ik wensch niet, dat wij de zaak stop zetten, maar het plan lijkt mij vooralsnog niet aannemelijk en daarom zal ik voor de motie stemmen. De heer van der Pot. Ik heb niet gezegd, dat ik liever had dat de Raad het voorstel verwierp. Ik heb gezegd: ik zie geen nut in de aanneming der motie, als zij wordt aange nomen met de bedoeling dat aan den Raad meer licht over deze zaak verschalt wordt. Wanneer de Raad de motie aanneemt, dan kan ik nagaan of al hetgeen de heer de Lange heeft medegedeeld omtrent de te Rotterdam verkregen resultaten juist is, en dat kan dan aan den Raad medegedeeld worden; de zaak zal dan over de commissies gaan; maai' er zijn zeer gewichtige practische argumenten tegen, zooals ik voldoende heb uiteengezet. Ik zou den heeren, die van het plan niet willen afzien, willen aanraden tegen de motie te stemmen. Vraagt men: kan het niet bescheidener? dan wijs ik erop, dat men komt met zeker initiatief uit een bepaalden kring; deze menschen willen een bepaald type van woningen; misschien zijn er anderen, die een ander type verlangen. Wil de Raad dit niet, dan is het plan op dit oogenblik van de baan. Maar ik betwijfel, of deze menschen, als de woningen veel kleiner worden dan het plan is, met dezelfde ambitie voor hun plan zullen opkomen als thans het geval is. Met. de wenschen uit den betrokken kring moet men toch rekening houden. De heer de Lange. Wie in den Raad meent, dat de bouw van middenstandswoningen eenigen steun verdient van Rijk en gemeente, moet voor mijne motie stemmen, maar wie van oordeel is dat dergelijke steun niet verleend moet worden, moet er tegen stemmen. Dan is echter het voorstel van de baan en vervalt het voorstel van Burgemeester en Wethouders geheel. Dan spreken wij dus uit, dat geen steun aan den bouw van middenstandswoningen verleend moet worden, en dat is mijne bedoeling niet geweest. De Voorzitter. Ik meen, dat wij op den verkeerden weg zijn èn door het voorstel van Burgemeester en Wethouders te verwerpen èn door de motie aan te nemen, want meestal hebben wij door al deze zaken uit te stellen niets anders bereikt, dan dat de menschen geen betere woning krijgen en dat het de gemeente niets minder kost. Het groote ongeluk is, dat de zaken altijd lang traineeren, niet door de schuld van Burgemeester en Wethouders, ook niet zoozeer door de commissies bier, maar door het heen en weer sturen van de plannen naar en van den Haag en het overleg met de Rijkscommissie. Maar moeten wij, nu het niet noodig is, het slechtste systeem volgen? Het gevolg zou allicht zijn, dat wij later, over een jaar bijvoorbeeld, hier komen met voorstellen betreffende woningen, die kleiner zijn, overeenkomstig het voorstel van den heer Knuttel, en die misschien nog meer kosten. Dat is zeer goed mogelijk. Wat aangaat de vergelijking van den heer de Lange tusschen de subsidie ten behoeve van de arbeiderswoningen en ten behoeve van deze woningen, die gaat niet op.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 28