MAANDAG
5 JULI 1920.
387
maar men komt er niet mede. Men kan die 20 procent niet
langs anderen weg vinden. Men kan zoo'n regeling wel op
papier maken, maar zoo'n regeling werkt daarom nog niet
in de practijk.
Men kan goedkooper bouwen, zegt de heer Sijtsma. Maar
dan komt men tot een type van woningen zooals wij er al
hebben. Wij krijgen hiermede een goede gradatie. Tusschen deze
woningen en de woningen van »de Eendracht" komen die
van »Tuinstadwijk" weer in te staan. De verschillende woning
complexen moeten beantwoorden aan verschillende behoeften.
Onder de leden van deze vereeniging zijn bijvoorbeeld veel
onderwijzers. Een onderwijzer kan niet wonen in een woning,
die toch heel geschikt is voor een arbeider.
Waarom niet? wordt er gevraagd. Een onderwijzer heeft
een kamer noodig om rustig te kunnen studeeren, wat een
arbeider niet behoeft te doen.
Wanneer de heer Dubbeldeman dit betwist en zegt: alle
menschen kunnen in gelijke woningen wonen; dan stel ik
de vraag: waarom werkt hij dan mede aan het geven van
verschillend salaris? Als men het gemeentepersoneel verschil
lende salarissen geeft, dan moet men de menschen ook in de
gelegenheid stellen om voor woninggerief, een van de voor
naamste behoeften, verschillend te betalen. Wil men alle
menschen in precies hetzelfde type huizen laten wonen, dan
is er ook geen reden ze verschillend te bezoldigen.
Daarom zouden wij, dupkt mij, niet verstandig doen door
deze zaak uit te stellen. Wij kunnen een regeling gaan
maken als Rotterdam heeft in het leven geroepen en wij
kunnen dan denken, dat wij er zijn en zij een veel betere
en een veel goedkoopere regeling hebben gemaakt dan door
Burgemeester en Wethouders voor dit eene geval is voor
gesteld, maar daarmede hebben wij de huizen nog niet en ik
ben overtuigd, dat, als wij niet verder gaan met het gemeen
telijk en Rijks-subsidie samen dan 30van de tegenwoordige
kosten, wij de woningen niet zullen krijgen, niet binnen
korten tijd en ook niet binnen afzienbaren tijd.
Ik zal over de argumenten van den heer de Lange niet
veel meer zeggen. Ik heb zooeven de vergelijking, welke hij
heeft gemaakt tusschen hetgeen wij tot dusverre voor den
bouw van arbeiderswoningen aan bijdragen hebben uitge
geven en hetgeen nu wordt voorgesteld toe te kennen als
subsidie ten behoeve van den bouw van middenstands
woningen, trachten te weerleggen door er op te wijzen, dat
hetgeen tot dusverre uit de gemeentekas aan bijdragen ten
behoeve van den bouw van arbeiderswoningen is toegekend
wel het dubbele was van het bedrag, dat door hem was
genoemd. Daaruit bleek, dat van gemeentewege voor den
arbeiderswoningbouw meer was gedaan dan uit de opmer
kingen van den heer de Lange viel af te leiden. Thans heeft
de heer de Lange weer gezegd, dat wij dan ook zooveel meer
woningen voor dat geld krijgen, maar dat is weer een geheel
anderen draai geven aan het argument dat in eersten termijn
door hem is gebruikt en door mij is weerlegd.
Wat de toelichting tot dit voorstel betreft, meen ik, dat
men het doen afdrukken van een dergelijke regeling als
voorkomt in het Koninklijk Besluit van 6 November 1919
niet van Burgemeester en Wethouders had behoeven te ver
wachten. Het komt mij voor, dat de Raadsleden, die zich
van den inhoud op de hoogte hadden willen stellen, daartoe
voldoende de gelegenheid hebben gehad. Dat het Koninklijk
Besluit niet bij de stukken heeft gelegen, spijt mij, maar
persoonlijk heb ik daaraan geen schuld. Voor hen, die deze
zaak wilden bestudeeren en van den inhoud van het Konin
klijk Besluit kennis wilden nemen, was het een kleine moeite
in verschillende tijdschriften is het besluit afgedrukt zich
die kennis te verschaffen.
De heer de Lange. M. d. V. Het woord van den heer
van der Pot noopt mij tot een wederwoord.
De Wethouder voor de volkshuisvesting te Leiden heeft zich
in deze zaak werkelijk op een verkeerd standpunt geplaatst.
Hij had moeten doen wat men anders ook doet, namelijk eens
in andere gemeenten gaan kijken, en dan had hij in de missive
van Burgemeester en Wethouders van Rotterdam van 4 Mei
1920 aan den gemeenteraad dier Gemeente kunnen lezen
»Wij teekenen aan dat op den voet van het schema van
3 September 1918 gebouwd of in aanbouw zijn 451 woningen,
ten behoeve waarvan premies tot 30% der bouwkosten zijn
toegezegd, tot een totaal bedrag van ruim ƒ750.000.waarvan
voor rekening der Gemeente ongeveer ƒ187.500.
Toen heeft dus de gemeente met het Rijk samen per woning
een subsidie gegeven van ƒ1660.waarvan ƒ415.voor
rekening van de gemeente bleef, en thans gaat men dat
verhoogen tot ƒ3600.Te Rotterdam zijn 451 middenstands
woningen gebouwd met Rijks- en gemeentesteun.
De heer van der Pot. Door particulieren?
De heer de Lange. Vermoedelijk door bouwvereenigingen.
Ik heb reeds meermalen gezegd, dat Rotterdam kent tweeërlei
subsidie. Laat het toch eens tot u doordringen.
De heer van der Pot. Ik vraag of die bouw op de eene
dan wel op de andere manier heeft plaats gehad; dat is toch
een gewone vraag!
De heer de Lange. Mijn vergelijking met de arbeiders
woningen was volkomen gerechtvaardigd. Als wij voor den
bouw van middenstandswoningen uit de gemeentekas een
offer brengen a fonds perdu van ƒ3000.per woning, dan
geven wij voor die soort woningen reeds veel meer dan voor
de arbeiderswoningen, want wij kennen nu slechts tijdelijk
voor deze laatste een bijdrage toe van gemiddeld ƒ180.per
jaar en per woning. Wat de toekomst in dit opzicht zal brengen,
weet de heer van der Pot evenmin als ik en dat weet de
Raad ook niet.
Het zou onverantwoordelijk zijn om dit voorstel van Burge
meester en Wethouders aan te nemen.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik ben ook een groot
voorstander dat er te Leiden zooveel mogelijk gebouwd wordt,
maar met dien verstande dat er woningen gebouwd worden
waaraan werkelijk behoefte is, die voorzien in den volkswoning
nood. Daaronder vallen deze woningen niet.
Ik wil daarmede niet zeggen, dat wij later een grooter type
arbeiderswoningen zullen moeten gaan bouwen, maar ik meen
dat de menschen, die deze 61 woningen willen gaan bouwen,
wel onderdak kunnen vinden bij »Tuinstadwijk" en ook bij
»De Eendracht".
Ik stem toe, aan deze huizen mankeert nog wel iets; ik
zou ze een tikje grooter willen hebben; maar men kan erop
het oogenblik mede volstaan. Dan kunnen wij later zien, als
er niet meer zoo'n gebrek aan woningen is, als de achterstand
is ingehaald, welk type van woningen wij noodig zullen hebben.
Nu al langzaam, en in de toekomst sneller zullen wij krijgen
een verschuiving van het publiek van kleinere naar betere
woningen, dat staat onomstootelijk vast. Men zal de krotten,
die er zijn, moeten afbreken en de bewoners daarvan ergens
anders heen brengen. Het spreekt vanzelf, dat wij hen niet
in eens uit die krotten kunnen brengen in zeer groote woningen
de menschen zouden niet weten, hoe zij daarin zouden moeten
wonen. Die menschen zullen van lieverlede komen in de wonin
gen, welke wij op dit oogenblik nog niet het ideaal van arbei
derswoningen vinden, maar die toch wel goed bruikbaar zijn.
Dit moeten wij niet vergeten. Wij moeten iets verder in
de toekomst kijken.
De heer de Lange heeft een motie voorgesteld om de be
handeling van deze zaak uit te stellen. Laat hij die motie
terugnemen en laat de Raad het voorstel van Burgemeester
en Wethouders verwerpen. Wij kunnen dit geld veel beter
gebruiken voor de uitbreiding van het aantal arbeiderswoningen,
althans van het type, dat het midden houdt tusschen de
woningen van »Tuinstadwijk" en die van »De Eendracht". Door
»De Eendracht" zijn huizen gebouwd, die te duur zijn voor
de gewone arbeiders; daarin kunnen de ambtenaren zich zeer
goed thuis gevoelen. Dan hébben zij ook nog wel een plaatsje
waar zij kunnen studeeren.
Ik gun iedereen een woning, die zoo ruim mogelijk is, maar
wij moeten rekening houden met de beschikbare middelen;
wij kunnen beter het geld besteden voor den bouw van
woningen zooals de heer Knuttel en de heer Oostveen hebben
voorgesteld.
Ik zal geen namen noemen, maar ik weet, dat er onder
de leden van deze vereeniging menschen zijn, die zelf nu een
huis kunnen bouwen. Nu zouden wij hun een douceurtje gaan
geven, en daarvoor gevoel ik niets. Een onderwijzer, die van
zich zelf geen geld heeft, die van zijn traktement moet leven,
kan een dergelijk huis niet bewonen. Als zij zulk een traktèment
verdienden, dat zij een dergelijk] huis nu kunnen bewonen,
dan zou ik er niet voor te vinden zijn geweest om mede te
werken aan verbetering van hunne traktementen.
De onderwijzers, die bij die vereeniging aangesloten zijn,
zijn menschen die van huis uit eenig geld hebben en dien
zouden wij nu zoo'n douceurtje gaan geven? Wij kunnen het
geld beter gebruiken in het belang van de voorziening in
den volkswoningnood.
De heer van der Pot. Het spijt mij, dat de heer Dubbel
deman nu pas komt met een zeer principieel bezwaar tegen
het geheele plan op zich zelf.
Ik meen, dat het standpunt van den heer Dubbeldeman
alleen verdedigbaar zou zijn, als voor den bouw van arbeiders
woningen niet voldoende gedaan werd.
De heer Dubbeldeman. Lang niet voldoende.
De heer van der Pot. Wij hebben al wel driemaal zooveel
plannen gemaakt, maar die plannen op papier moeten werke-