MAANDAG 5 JULI 1920.
381
üp het argument van de onttrekking van dezen grond aan
de productie kan ik niet ingaan. Ik verschil in dit opzicht
van meening. Ik meen, dat dergelijk terrein van20H.A. niet
in aanmerking komt; trouwens, in den omtrek van een
groote stad worden meer terreinen voor aller lei noodzakelijke
dingen, in verband met de bewoning, aan de productie ont
trokken.
Wanneer men bevreesd is voor de wereldproductie, laat men
dan zijne krachten inspannen, dat de productie in een land
met zulke ontzaglijke productiemogelijkheden, in Rusland,
beter in staat is aan de eischen te voldoen. Dan zal men
veel meer bereiken dan met 20 H.A. hier.
De heer Mulder zegt, dat het heel wat meer zou kosten
dan de Directeur van Gemeentewerken heeft becijferd. Ik weet
niet, waarop de heer Mulder dat baseert. Hij zegt verder,,
dat het hier geen grond is geschikt voor boschaanleg.
Misschien bedoelt de heer Mulder, dat die gronden omgewerkt
moeten worden, maar ik herinner mij indertijd een particulier
gesprek met den heer Mulder, waarin deze de voortreffelijke
kwaliteit var) het hout op Endegeest en Rhijngeest roemde. Dat
zijn terreinen in den omtrek van Leiden, waar wel voortreffelijke
bosschen zijn te krijgen, en het zou mij zeer verwonderen,
indien die terreinen in dit opzicht een unicum waren. Ook
op Rhijnhof, dat een eind verder ligt, vindt men mooi hout.
De heer A. Mulder. Dat zijn de geestgronden, maar die
ontbreken verder. Dat is een heel kleine strook.
De heer Knuttel. Inderdaad, zoo ziet men, dat verschillende
moeilijkheden te overwinnen zouden zijn. Dat het moeite zou
kosten een bosch te krijgen, dat aan alle eischen voldeed, wil
ik erkennen, maar toch wil ik zeggen, dat in den omtrek van
Leiden overal waar boomen staan, al is het dan bij kleine
hoeveelheden bij elkander, indien het althans plekken zijn,
welke niet buitengewoon aan den wind zijn blootgesteld, de
groei niets te wenschen overlaat. Het zou dunkt mij wel
mogelijk zijn hier een bosch te krijgen, dat aan verschillende
eischen voldeed. De commissie zal hebben na te gaan hoe het
met de verschillende grondsoorten slaat, zoodat ik daarop
thans niet verder zal ingaan, terwijl de fmancieele kwestie,
waarom het tenslotte draait, iets van nader orde is.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van den heer Knuttel wordt in stemming
gebracht en met 20 tegen 9 stemmen verworpen.
Tegen stemmen: de heeren A. Mulder, Heemskerk,^. P.
Mulder, Pera, Bots, Sijtsma, van der Pot, de Lange, van Tol,
van der Lip, Wilmer, Kuivenhoven, Splinter, van Hamel,
Leman, van Gruting, Stijnman, Oostdam, Eikerbouten Bisschop.
Vóór stemmen: de heer Oostveen, Mevrouw Dubbeldeman
Trago, de heeren van der Zeeuw, Dubbeldeman, van Weeren,
van Stralen, Knuttel, Groeneveld en Mevrouw BaartBraggaar.
XIV. Voorstel om in beginsel te besluiten geldelijken steun
te verleenen aan de Woningbouwvereeniging )>Rustig wonen",
ten behoeve van de uitvoering van haar plan tot den bouw
van 61 z.g. middenstandswoningen.
(Zie Ing. St. No. 207.)
De beraadslaging wordt geopend.
De heer de Lange. M. d. V. Ik heb mij over dit voorstel
van Burgemeester en Wethouders wel een weinig verbaasd,
in de eerste plaats omdat dit voorstel lijdt aan een euvel,
waaraan in den regel de voorstellen van Burgemeester en
Wethouders niet lijden, namelijk dat het veel te weinig is'
uitgewerkt en de Raad dus gezet wordt voor een zaak, waarbij
hij niet weet wat hij besluit; en in de tweede plaats, omdat
Burgemeester en Wethouders den Raad willen nopen verder
te springen dan de gemeentelijke stok lang is.
Dit voorstel is, zooals Burgemeester en Wethouders zeggen,
een gevolg van het Koninklijk besluit van 6 November 1919
en om nu te motiveeren waarom naar mijn oordeel dit voorstel
veel te weinig is uitgewerkt, wil ik er, ofschoon Burgemeester
en Wethouders zeggen, dat het Koninklijk besluit zelf ook
zoo weinig omlijnd is, toch op wijzen, dat in dat Koninklijk
besluit onder anderen een paar voorwaarden voorkomen, over
welke de Raad beslist een oordeel moest uitspreken vóórdat
tot bet verleenen eener bijdrage overgegaan zou kunnen worden.
Dit zijn de voorwaarden in het Koninklijk besluit, voorkomende
onder 3° en 5°. Onder 3° wordt gezegd dat, indien de gemeente
een recht van voorkoop of naasting bedongen heeft, de beslissing
of zij van dat recht gebruik zal maken, onderworpen wordt
aan de beslissing van den Minister, en onder 5° wordt bepaald,
dat ingeval van latere verrekening van de bijdrage der gemeente
ook de bijdrage van het Rijk wordt verrekend.
Er is dan ook in andere gemeenten een andere weg, een
naar mijn oordeel veel betere weg ingeslagen. Die gemeente
besturen hebben, nadat het Koninklijk besluit verschenen is,
zich aan het werk gezet en hebben geformuleerd algemeene
regelingen om ook te bevorderen den bouw van middenstands
woningen. Ik heb hier voor mij de regelingen van Utrecht
en Rotterdam, waarvan ik de kennisneming aan Burgemeester
en Wethouders zeer aanbeveel, indien zij er nog niet bekend
mede mochten wezen, wat ik niet veronderstel. Die regelingen
verdienen wel de aandacht ook van den Leidschen Raad.
In het algemeen genomen gaat het niet aan dat een
gemeentebestuur aan personen of vereenigingen, die wenschen
te gaan bouwen, een cadeau Burgemeester en Wethouders
noemen het een offer van ruim ƒ6000.per woning geeft.
Het moet den Raad buitengewoon interesseeren, welke
voorwaarden aan dit offer, aan die bijdrage, aan dit cadeau
zullen verbonden worden.
Het Rijk zelf begrijpt, dat de gemeentebesturen allerlei
voorwaarden zullen stellen, maar hoewel het Rijk het begrijpt,
heeft het Burgemeester en Wethouders van Leiden goed
gedacht ons maar voor te stellen om »in beginsel" te be
sluiten aan een woningbouwvereeniging een cadeau te geven
van 61 X ƒ6000zegge bijna ƒ370000.Ik kan mij niet
begrijpen, dat ons zulk een voorstel voorgelegd wordt om
in beginsel te besluiten aan een vereeniging een cadeau tot
dergelijk bedrag te doen.
Utrecht denkt er dan ook niet over. Daar zeggen Burge
meester en Wethouders op 6 Februari 1920: »Bij ons College
werd aanstonds de behoefte gevoeld tot het vaststellen van
algemeene regelen, krachtens welke onze gemeente hare
medewerking zou kunnen verleenen. Wanneer immers de
steunverleening niet van bepaalde beginselen uit plaats vindt,
zal eene ongelijke behandeling, welke als eene onrechtvaardige
zal worden gevoeld, niet te vermijden zijn."
En tenslotte zeggen Burgemeester en Wethouders van
Utrecht:
»Het behoort immers buitengesloten te zijn dat particulieren
winst behalen op een bouw, welke slechts door betrekkelijk
groote bijdragen a fonds perdu uit de gemeentekas is tot
stand gebracht. Als eventueel het nemen van winst in de
toekomst wenschelijk mocht zijn, behoort deze aan de gemeen
schap ten goede te komen, die de bijdrage verstrekte."
Ook de gemeente Rotterdam heeft een serie bepalingen in
het leven geroepen, welke mijns inziens navolgingswaardig
zijn en ook betrekking hebben op ditzelfde onderwerp.
Ik wil wel verklaren, dat mijns inziens de gemeente Leiden
goed doet met hare werkzaamheden op het gebied van den
woningbouw eenigermate uit te breiden. .Tot heden is alleen
bevorderd, met bijdragen uit de gemeentekas, de bouw van
arbeiderswoningen en ik meen, dat er redenen zijn om ook
»eenigermate" te bevorderen den bouw van middenstands-
woningen, echter met deze restrictie, dat, wanneer de financiën
der gemeente niet in onbeperkte mate toereikend zijn om
beide soorten van woningbouw te bevorderen door financieelen
steun, dan steeds den voorrang moet hebben de bouw van
arbeiderswoningen. Er is veel grooter behoefte aan den bouw
van arbeiderswoningen dan aan den bouw van middenstands
woningen en de arbeiders belmoren toch zeker tot degenen,
die bij de tegenwoordige duurte het meest voor steun in
aanmerking komen, meer althans dan de middenstand. En
wat zie ik van Burgemeester en Wethouders? Dat zij precies
andersom willen doen; dat, waar wij tot heden op een wijze,
die misschien niet gaat boven de kracht van de gemeente,
den bouw van arbeiderswoningen subsidieeren, zij naar mijn
meening op een wijze, welke ver boven de kracht van de
gemeente gaat, bij het eerste het beste geval, dat zich voor
doet, den bouw van middenstandswoningen willen gaan subsi
dieeren. Wat toch is het geval? Er zijn in Leiden ongeveer
650 arbeiderswoningen met crisis-bijdragen gebouwd; voor
die arbeiderswoningen is toegezegdeen bijdrage van het
Rijk van ƒ51.759.— en een van de gemeente van ƒ20.952.—,
beide per jaar. Deze bijdragen zijn, op één na, alle crisis
bijdragen, welke voorloopig voor.drie jaren zijn toegekend,
en na afloop van die drie jaar zal worden nagegaan of er
aanleiding bestaat die bijdragen opnieuw te verleenen en,
zoo ja, tot welke bedragen. Waar nu voor een tijdvak van
drie j rren uit de gemeentekas voor een 650 tal arbeiders
woningen een subsidie wordt verstrekt van ƒ21.000.—, stellen
Burgemeester en Wethouders ons voor om uit de gemeente
kas ik laat de Rijksbijdragen even daar ten behoeve
van den bouw van 61 middenstandswoningen een cadeau te
verstrekken van ƒ92.500.
De heer van der Pot. Er zijn veel meer arbeiderswoningen
gebouwd dan 650.
De heer de Lange. Ik heb mijn cijfers ontleend aan de
gegevens, door Burgemeester en Wethouders in November
1919 verstrekt in de Memorie van antwoord op het Sectie-
verslag der begrooting 1920.