378
MAANDAG 5 JULI 1920.
terreinen en de algemeene ligging en dergelijke dingen meer
moeten eerst door een Raadscommissie worden uitgemaakt
en eerst daarna zal de uitwerking van een plan kunnen
worden opgedragen aan de Heide-Maatschappij of aan wien
ook. Dat zijn dingen, die niets met elkander te maken hebben.
Het werk van een Raadscommissie en de taak, welke de
Heide-Maatschappij eventueel zou hebben te vervullen, zijn
van zóó verschillenden aard, dat het onmogelijk is het werk
van den een aan den ander op te dragen.
Thans de kwestie van het geld. Ik heb de berekening gezien
van den Directeur van Gemeentewerken en die kwam niet
zoo geheel anders uit als die, welke ik zelf in het ruwe had
gemaakt; hij kwam op 3| a 4 ton. Ik moet eerlijk zeggen,
dat ik dat voor een zaak als deze niet buitensporig vind; als
wij het herleiden tot een jaarlijksche uitgaaf, dan komen wij
tot een bedrag van f 25.000.Men zal zeggendat is de
rente, niet de aflossing. Expresselijk reken ik hier de rente,
niet de aflossing, want ik zie geen enkele reden voor aflossing
waar het betreft een bezit dat in waarde toeneemt en niet
in waarde afneemt. Men zal, zuiver fiscaal beschouwd, uit de
kas der gemeente voor opgenomen geld aflossing hebben te
betalen, maar die aflossing is niet een aflossing in den ge
wonen zin; het is een aflossing in den zin van besparing
van gelden, die dan desnoods ook gerust door een nieuwe
leening als men het op dien voet wil voortzetten, een
voet dien wij afkeuren doch dien ik geen kans zie te ver
anderen kunnen vervangen worden; want dergelijk bezit
gaat in waarde vooruit en niet achteruit. Wat betreft de
economische zijde van de quaestie, den druk op de gemeente-
financiën, heeft men alleen te maken met de rente en niet
met de aflossing.
Het hangt er dus verder alleen van af in hoever men zoo
iets vindt een zaak van bijzondere luxe of als een zaak, die
werkelijk in een gemeente als deze een overwegende be
hoefte is.
Ik meen, dat dit laatste ongetwijfeld het geval is. Met
enkele uitzonderingen Alkmaar, Haarlem, den Haag, en
eenige andere gemeenten, die in dit opzicht in een bevoor
rechte positie zijn zijn de Hollandsche steden in een
uitzonderingspositie, ook ten aanzien van de meeste steden
in andere landen, in deze positie namelijk, dat zij in hare
onmiddellijke nabijheid geen behoorlijk uitgestrekte uitspan
ningsterreinen voor de bevolking hebben. Wie hier werkelijk
eens buiten wil zijn, wie wat anders wil hebben, dan het
loopen precies op een afgebaand paadje dat zich voor hem
uitstrekt, moet naar Katwijk of Noordwijk gaan. Men heeft
daar echter weder een zeer bepaalde soort natuur, die niet
onder alle omstandigheden geschikt is. Die plaatsen liggen
feitelijk te ver van ons af en vooral ook in een klimaat als
het onze, waarbij het toch zeker op 90 van de 100 dagen
min of meer krachtig waait, zijn uitspanningsplaatsen aan
zee alleen zeker niet voldoende.
Er is al zoo dikwijls op gewezen, dat baldadigheid en
dergelijke in Nederland en vooral in Holland grooter zijn dan
in andere landen. De verklaring is gezocht mijns inziens
terecht hierin dat men hier weinig gewend is om buiten
te zijn, in de natuur te verkeeren en daardoor de natuur te
respecteeren. Ik meen, dat het gemis van werkelijke bosschen,
van werkelijke wandelplaatsen van grooten omvang bij onze
steden en dorpen een van de oorzaken is, die tot dat ver
schijnsel hebben medegewerkt.
Ik geloof, dat voor een stad als Leiden met een groote
arbeidersbevolking, die weinig in staat is om zich op grooteren
afstand te verplaatsen en langen tijd in andere streken van
het land of in het buitenland door te brengen, wel iets anders
noodig is dan parken, zooals wij hier kennen, die eenvoudig
tuintjes zijn voor de omwonenden, waar men op een bank
kan zitten, een gelegenheid die eigenlijk voor kinderen en
oude menschen het meest geschikt is; men moet hebben een
gelegenheid, waar men zich buiten gevoelt, waar men kan
rondwandelen; dat is een werkelijk eerste behoefte. Ik meen,
dat dit uit een oogpunt van cultuur, ook uit een oogpunt
van het besteden van den toegenomen vrijen tijd van vele
arbeiders iets is, waaraan een bepaald sterke behoefte bestaat.
De gemeente wordt wel geplaatst voor grootere uitgaven voor
allerlei andere dingen. Ik meen, dat men zoo iets niet te duur
gekocht zou hebben voor een jaarlijksche uitgaaf van f 25.000.
of met alle andere kosten van onderhoud, die natuurlijk later
misschien weder tot zekere hoogte gedekt zullen worden door
hout verkoop, voor een jaarlijksche uitgaaf van f 30,000.
Ik herhaal, het hangt er van af hoe men staat tegenover
zulke dingen. Beschouwt men dergelijke dingen als een aardig
heidje of als een levensbehoefte? Ik meen, dat het juist in
onzen tijd, gezien de woningtoestanden die hier nog over-
heerschend zijn, voor een steeds grooter deel van de bevolking
het bezit van dergelijke uitspanningsplaats een levensbehoefte
is. Daarom zal de Raad goed doen met mijn voorstel aan te
nemen in weerwil van financieele moeilijkheden, die toch zeker
niet onoverwinnelijk zijn, want als het bijvoorbeeld gold de
noodzakelijkheid van stichting van een nieuwe Hoogere
Burgerschool of iets dergelijks, dan ben ik overtuigd dat dit
bezwaar ook wel te overwinnen zou zijn en dan ook niet den
doorslag zou geven.
Ik meen bij mijn plan te moeten blijven en aan den Raad
in overweging te moeten geven mijn voorstel aan te nemen.
Ik zie niet de moeilijkheid in om voor dit doel geschikten
grond in handen te krijgen. Ik denk bijvoorbeeld al aan een
zeer geschikt stuk grond hoewel de grootte daarvan niet
voldoende is, maar men zou er mede kunnen beginnen
gelegen bij Endegeest, dat de gemeente kort geleden heeft
gekocht. De afstand van de gemeente tot dat terrein is geen
bezwaar. De grond aan den overkant was waarschijnlijk ook
wel te krijgen en tegen een aanmerkelijk minderen prijs,
terwijl men daarbij het voordeel heeft, dat die niet behoeft
opgehoogd te worden.
Verder heeft de gemeente een groot stuk grond bij den
Maredijk, grond, welke door de slapheid van den bodem voor
bouwterrein niet buitengewoon geschikt is, maar voor den
aanleg van een bosch die bezwaren niet in die mate zal
hebben.
Verder geloof ik, dat de gronden bij het nieuwe Rembrandt-
kanaal ook voor dat doel bruikbaar zouden zijn; dan vindt
men tamelijk hooge gronden aan den Haagweg en aan den
Morschweg, welke geschikt kunnen worden geacht. Ik wil
niet speciaal wijzen op een bepaald punt om slapende
honden niet wakker te maken maar doen zien, dat derge
lijke gronden wel op uiteenloopende plaatsen te krijgen zijn.
Voor den prijs van f 8000.per H.A., welke door den
Directeur van Gemeentewerken is genoemd, zullen wij onge
twijfeld wel kunnen slagen en misschien, omdat op dit oogen-
blik de prijs van den grond dalende is, ook wel voor een
iets lager bedrag, want 8000.is voor grond, die niet
direct voor bouwgrond in aanmerking komt, een tamelijk
hooge prijs.
Tenslotte wil ik er op wijzen, dat, als men meent dat het
financieel bezwaar zoo overwegend is, men in overweging
had kunnen nemen om voorloopig althans een begin te maken.
Boschaanleg heeft ook dit eigenaardige, dat, als men er nu
mede begint, het nog wel tien jaren duurt voordat de bevol
king er iets aan heeft. Dit is een van de redenen waarom ik
uitstel verbazend zou betreuren. Waarom kan men niet voor
stellen, als de uitgave ineens te bezwarend is ik zelf zou
aan het geheele plan willen vasthouden om vast een be
gin te maken met 5 of 6 H.A.? Dat zou in dit geval geen
overwegend bezwaar hebben, als men maar een plaats kiest,
waar ten allen tijde uitbreiding mogelijk is. Men behoeft dan
de zaak niet in haar vollen omvang aan te pakken, al vind
ik persoonlijk dat daartegen geen bezwaar bestaat.
Op al deze gronden meen ik tegenover het praeadvies
van Burgemeester en Wethouders mijn voorstel te moeten
handhaven.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik heb met zeer veel genoegen
de uiteenzetting van den heer Knuttel gehoord en ik vind
het een heel idealistische beschouwing, welke ik gaarne zou
deelen, indien ik niet meer dan hij op den bodem der wer
kelijkheid stond. Er wordt voor de verwezenlijking van zijn
ideaal een ontzettend groot bedrag gevraagd en de tijden
zijn er niet naar daar gemakkelijk overheen te stappen. Daar
door wordt het voor mij bezwaarlijk mijn stem aan zijn
voorstel te geven.
Er zijn enkele practische bezwaren, welke de heer Knuttel
zeer licht telt. Vooreerst zullen wij dien grond niet voor 3
a 4 ton krijgen.
De heer Knuttel. Dat is de becijfering van den heer
Driessen.
De heer Sijtsma. De heer Driessen zal hebben berekend
welke de waarde van dien grond is, maar, als de gemeente
een complex gronden wil hebben en zij begint met een eerste
stuk ervan te koopen, zal zij hetgeen zij verder wil hebben
wel duurder moeten betalen, want wij weten wel, dat, wan
neer de gemeente huizen of grond moet koopen, de eige
naren het wel weten uit te buiten en ervan weten te nemen
wat zij ervan nemen willen.
Indien wij met een buiten als Oud Poelgeest konden be
ginnen en voor niet te veel geld, dan zou ik het toejuichen,
maar om eerst grond te koopen en dien dan te gaan be
planten, dat is een methode, welke tengevolge zou hebben,
dat het een langen tijd duurde alvorens er iets totstandkwam
en eerst ons nageslacht ervan zou profiteeren. Nu zal de
heer Knuttel zeggen, dat wij eerst een begin moeten maken,
omdat wij anders ook in de toekomst niets krijgen, maar
wij leven in zulk een moeilijken tijd en de gemeente staat
voor zulke geweldige uitgaven, dat, hoe mooi het plan ook
lijkt en hoe mooi het ook misschien zal zijn, wij ons op dit
oogenblik te veel in idealen zouden verliezen als wij nu op