MAANDAG 5 JULI 1920.
377
Rietkerken. De heer Limburg zeide tot mij: stegen de straf,
welke opgelegd is, kom ik niet op; van Putten krijgt tot 1
November zijn salaris uitbetaald en heeft dadelijk werk ge
kregen. Van Putten heeft dus in financieel opzicht een voor
deeltje. Maar voor Rietkerken is het erger." De heer Lim
burg verzocht nu mijn bemiddeling bij Wethouder van der
Pot, opdat Rietkerken bij de gasfabriek als los werkman aan
het werk zoude kunnen blijven en vroeg vooral ook dat
andere takken van dienst geen ongunstig getuigenis omtrent
Rietkerken zouden geven, indien daar, zooals gebruikelijk was,
door de gasfabriek werd geïnformeerd. Maar de straf zelf
werd aanvaard.
Ik heb daarvan een paar dagen later met het overbrengen
van het verzoek mededeeling gedaan aan den heer van der
Pot. Toen veel later de zaak weder aan de orde kwam, is
tot den heer Limburg gezegd, dat men niet begreep, dat
men weder met de zaak begon na zijn verklaringen in het
onderhoud met den heer Bots. Daarop antwoordde de heer
Limburg: die heb ik toen gedaan als particulier persoon, en
niet als voorman van de organisatie.
Er blijkt dus uit, dat bij onverdachte getuigen destijds de
overtuiging bestond dat de straf regelmatig was opgelegd.
De heer Knuttel. Limburg heeft meer zulke dingen uit
gehaald.
De heer van der Pot. In verband met de interruptie van
den heer Knuttel wil ik even aangeven, waarop de verklaring
van den heer Bots neerkomt.
De beteekeriis van deze verklaring ligt mijns inziens niet
in het feit, dat de heer Limburg te recht of ten onrechte
het een juiste straf vond, maar wel hierin, dat in het bijzijn
van Rietkerken tegen den heer Bots gezegd is, dat Rietkerken
verklaarde de straf te accepteeren.
Mij dunkt, de heeren die moeite gedaan hebben en die, ik
neem gaarne aan te goeder trouw, van oordeel zijn dat zij
daarin geslaagd zijn, om zich psychologisch in deze zaak in
te denken, zullen moeten toegeven, dat iemand, die zich op
dat oogenblik volkomen onschuldig gevoelt, dat niet zonder
protest in zijn bijzijn zou hebben laten zeggen.
Dit mag ook wel eens in aanmerking genomen worden.
De heer Sijtsma. M. d. Y. Ik wil daarop alleen dit ant
woorden Rietkerken zat zonder werk en zag in de toekomst
werkloosheidhij wilde natuurlijk ontzettend graag in een
betrekking terugkomen en heeft zich daarom wellicht stil
gehouden.
De heer Groene veld. M. d'. V. Het spijt mij, dat de heer
Bots nu pas met die uitlating van den heer Limburg komt,
zoodat wij niet in de gelegenheid zijn de juistheid daarvan te
con troleeren. Indertijd heb ik met den heer Limburg over
die zaak gesproken en ik vermoed, dat deze zal zeggen, dat
hij geheel iets anders heeft verklaard.
De heer Bots. M. d. V. Ik heb den heer van der Pot, aan
wien ik het heb gezegd, als getuige bij mij.
De heer van der Pot. M. d. V. De commissie heeft het
kunnen weten, want ik heb het aan den heer Sijtsma verteld.
De beraadslaging wordt gesloten.
De motie van den heer Dubbeldeman wordt in stemming
gebracht en met 20 tegen 10 stemmen verworpen.
Tegen stemmen: de heeren A. Mulder, Heemskerk, J. P.
Mulder, Pera, Bots, Sijtsma, van der Pot, de Lange, van Tol,
van der Lip, Wilmer, Kuivenhcen. Splinter, van Hamel,
Leman, van Gruting, Stijnman, Oostdam, Huurman en Bis
schop.
Vóór stemmen: de heer Oostveen, mevr. Dubbeldeman
Trago, de heeren van der Zeeuw, Dubbeldeman, van VVeeren,
van Stralen, Knuttel, Groeneveld, de la Rie en mevr. Baart
Braggaar.
Het voorstel van de commissie om tot Burgemeester en
Wethouders het verzoek te richten het aan de brugwachters
Rietkerken en van Putten gegeven ontslag in te trekken en
hen zoo spoedig mogelijk weder in gemeentedienst te plaatsen,
wordt in stemming gebracht en met 16 tegen 14 stemmen
aangenomen.
Vóór stemmen: de heer Oostveen, Mevr. Dubbeldeman
Trago, van der Zeeuw, Dubbeldeman, van Weeren, Heemskerk,
Sijtsma, van Tol, van Stralen, Knuttel, Kuivenhoven, Groene
veld, Leman, van Gruting, de la Rie en mevr. Baart
Braggaar.
Tegen stemmen: de heeren A. Mulder, J. P. Mulder, Pera,
Bots, van der Pot, de Lange, van der Lip, Wilmer, Splinter,
van Hamel, Stijnman, Oostdam, Huurman en Bisschop.
De Voorzitter. De tijd is thans zoover verstreken, dat wij
moeten overgaan tot schorsing der vergadering tot heden
avond. Thans kunnen alleen nog afgedaan worden de voor
stellen betreffende het kohier en de bezwaarschriften.
XIX. Vaststelling van het 2e suppletoir kohier der plaatse
lijke directe belasting, dienst 19191920.
(Zie Ing. St. No. 218).
Wordt zonder beraadslaging of zonder hoofdelijke stemming
overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XX. Bezwaarschriften tegen aanslagen in de plaatselijke
directe belasting, dienst 191920.
(Zie Ing. St. No. 212.)
Wordt zonder beraadslaging of zonder hoofdelijke stemming
overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering tot des
avonds 8a uur.
Voortzetting van de geschorste openbare vergadering
des avonds 8f uur.
Afwezig zijn thans de heeren Huurman en de la Rie.
Aan de orde is:
XIII. Praeadvies op het voorstel van den heer Knuttel, in
zake de benoeming van eene commissie, belast met het ont
werpen van een plan voor bosch- en parkaanleg.
(Zie Ing. St. No. 150).
De beraadslaging worjlt geopend.
De heer Knuttel. M. d. V. Ik had mij wel voorgesteld,
dat er ook ten aanzien van dit punt een afwijzend praeadvies
zou komen, maar ik had mij toch afgevraagd welke gronden,
behalve de altijd terugkeerende financieele, daarvoor zouden
worden aangevoerd. Ik moet zeggen dat, wat wij te hooren
hebben gekregen, niet bepaald schitterend is te noemen. In
de eerste plaats wordt als argument aangevoerd »het bezwaar,
dat hoogstwaarschijnlijk een groot complex vruchtbare gronden
aan de productie zou moeten worden onttrokken op een
tijdstip, waarop in elk opzicht naar vermeerdering van op
brengst wordt gestreefd."
Ik moet zeggen, dat ik dat argument min of meer belachelijk
vind. Dat is nu werkelijk een zoo kleinsteedsche en klein
burgerlijke opvatting'van de economie, dat ik niet gedacht
had die in eea gemeente als Leiden te hooren te krijgen. In
het algemeen, als men de wereldproductie beschouwt, wij
leven in een tijd, waarin de grenzen niet gesloten zijn en
met de wereldproductie weer rekening is te houden is het
werkelijk belachelijk te hooren over den invloed, welken het
onttrekken van een terrein van 20 hectaren aan de productie
op de wereldproductie zou hebben. Bovendien zouden wij
kunnen zeggen, dat de producten, welke in den omtrek van
Leiden worden geteeld, niet behooren tot die, aan welke men
kans loopt een tekort te krijgen, integendeel, dat ten aanzien
van zuivelproducten de meeste grond is voor de zuivel-
productie in gebruik juist de klacht geldt, dat zij slecht
verkoopbaar zijn, en dat voor boter en kaas kunstmiddelen
te baat moeten worden genomen, bijvoorbeeld het verleenen
van credieten aan Duitschland, om den afzet weer mogelijk
te maken. De bloembollen, welke in den omtrek van Leiden
bij groote massa's worden geteeld, behooren niet tot de eerste
levensbehoeften. Maar daarenboven wordt met een dergelijk
argument gerekend, als een particulier aan den Rijnsburger-
weg zijn huis met een park van grooteu omvang laat omringen
en voor bouwwerken groote terreinen noodig zijn?
Dit argument getuigt van een zoodanige engheid van op
vatting omtrent de economie en het productievermogen van
den grond, dat het niet de moeite waard is er veel tijd aan
te besteden.
Een tweede argument, dat ter zijde kan worden gesteld,
is dit: »of het niet overeenkomstig het gevoelen van de Com
missie van Fabricage de voorkeur zou verdienen, wanneer men
tot dezen aanleg wilde overgaan, de voorlichting van de
Nederlandsche Heide-Maatscbappij in te roepen, in plaats van
eene commissie met het ontwerpen van een plan te belasten."
In mijn voorstel is het in het geheel niet de bedoeling,
dat een commissie uit den Raad eenigszins in de plaats zal
treden van een deskundig persoon of licbaam. Mijns inziens
kunnen wij ons niet tot de Heide-Maatschappij wenden,
zoolang de plannen niet zijn vastgesteld. De keuze van de