MAANDAG
5 JULI 1920.
373
schuit terug. Daarna, want nu ga ik weer verder, komt de
politie en vraagt aan de brugwachters of Bodijn kooien in
het posthuis gebracht had en of zij van hem een fooi hadden
ontvangenzij antwoordenneen, wij weten nergens van, wij
hebben geen kwartje ontvangen en weten van kooien niets
af. De politie zegt daarop: dat gaat zoo niet, de zaak is
bekend, als gij ons de waarheid niet zegt, dan zullen wij den
heer Romanesko opbellen, dan moet gij maar afgelost worden
en zullen wij u in arrest stellen. Toen vielen zij door de
mand en erkenden een kwartje te hebben ontvangen en dat
er in het posthuis twee kooien gebracht waren, die zij weer
op de schuit hadden teruggebracht.
Als men dit alles nagaat, dan moet men toch al zeer naief,
ik mag wel zeggen partijdig zijn, als men beweert, dat deze
brugwachters te goeder trouw zijn geweest en onrechtvaardig,
door ons zijn behandeld. Ik ben het met den heer Oostdam
geheel eens, dat een politieman, die overtuigingsstukken weg
brengt en daardoor een onderzoek van de politie tegenwerkt
in plaats van daarbij te helpen, moet worden ontslagen.
Zulke menschen kunnen wij in dienst van de gemeente niet
gebruiken. Het is toch geen kleinigheid, dat een brugwachter,
die hoort, dat er kool gestolen is, en denkt, dat kooien, die
bij zijn posthuis zijn neergelegd, met dien diefstal verband
houden, die kooien wegbrengt naar de plaats, waar zij ont
vreemd zijn, terwijl hij natuurlijk verplicht was geweest ze
naar het politiebureau te brengen en te zeggenhier hebt
gij overtuigingsstukken. Al nemen wij een oogenblik aan, dat
die brugwachters zoo naïef waren dat zij eerst niet hebben
begrepen, dat de kooien gestolen waren en dat zij de kooien
op de schuit hebben teruggebracht omdat zij bang waren
door de politie te worden verdacht, dan volgt daaruit toch
in ieder geval dat zij voor hun betrekking totaal onbekwaam zijn.
Burgemeester en Wethouders zijn heusch niet gewend
streng te straffen; dienstvergrijpen, zelfs dronkenschap, wor
den dikwijls door de vingers gezien, maar een dergelijk feit,
de hand hebben in een diefstal op de een of andere manier,
kan in geen geval worden geduld. Wij moeten ambtenaren
hebben, die onkreukbaar eerlijk zijn en niet de hand hebben
in diefstallen, en dat geldt zeker niet in de minste mate
voor brugwachters, die tevens onbezoldigde politieagenten zijn.
Het is ook wel merkwaardig, dat de commissie zelf zoo'n
twijfelachtig standpunt, inneemt. Dat verwondert mij eigen
lijk niets. Zij heeft verschillende onverdedigbare handelingen
goed gepraat. Zij is meer dan ik, gelijk men mij verweten
heeft, als advocaat van kwade zaken opgetreden, zij heeft
meer dan ik gedaan aan advocaterie van de slechtste soort,
zooals de heer Knuttel zich uitdrukte.
Het is dan ook wel begrijpelijk, dat de commissie in haar
conclusie zoo weinig positief is.
Laat ik er even de aandacht van den Raad op vestigen,
dat zij o.a. dit zegt:
«Het is juist, dat het hem als onbezoldigd agent van
politie niet geoorloofd was de kooien terug te brengen, doch
de commissie meent dat, zooals de zaken zich sedert ont
wikkeld hebben, de nadruk moet liggen op de vraag of zij
door hun handelwijze een sterke aanwijzing van medeplich
tigheid hebben gegeven. In verband met het bovenstaande
kan de commissie deze aanwijzing slechts zwak achten."
Wat blijkt hieruit? De commissie geeft zelf toe, dat er een
aanwijzing is, zij verklaart echter het geen sterke doch een
zwakke aanwijzing te vinden.
Elders zegt de commissie:
«Alles te zamen genomen meent de commissie dat er wel
eenige omstandigheden zijn gebleken die als aanwijzingen
van medeplichtigheid kunnen worden beschouwd, dat deze
aanwijzingen echter niet de beteekenis hebben dat van waar
schijnlijkheid, laat staan van overtuigend bewijs mag worden
gesproken."
Weder precies hetzelfde. De commissie geeft toe, dat er
omstandigheden zijn gebleken die tot aanwijzingen kunnen
strekken. Maar wie zal nu bij slot van rekening uitmaken, of
die aanwijzingen sterk genoeg zijn of niet? Wie zal uit
maken of die aanwijzingen voldoende waren om daarop een
veroordeelend vonnis te wijzen Dat stond uitsluitend ter beoor
deeling van Burgemeester en Wethouders en niet van den Raad.
Het spreekt van zelf, men kan dit elk oogenblik in de
couranten lezen, dat men in rechtszaken kan verschillen van
meening over de vraag, of aanwijzingen voldoende zijn. De
Officier van Justitie zegt van wel en de advocaat van niet.
En wie moet dan beslissen? Natuurlijk de rechter. Zoowaren
wij ook rechter en dus hadden wij, en wij uitsluitend, de
vraag te beantwoorden, of de aanwijzingen voldoende waren.
Dat er aanwijzingen waren geeft de commissie zelf toe.
Er is ook nog veel gesproken over het strafregister, maar
ik geloof, dat daaraan door de commissie veel te veel ge
wicht gehecht wordt. Ik mag aannemen dat, wanneer het
strafregister minder ongunstig geweest was, Burgemeester en
Wethouders toch geen ander vonnis uitgesproken zouden
hebben in verband met den ernst van het feit.
f
Wanneer men nu zegt, dat het stra register niet zoo erg
is, dan wil ik toch even mededeelen, dat er nog maar 4
brugwachters zijn wier strafregister in het algemeen met dat
van deze brugwachters overeenstemt, maar dan nog met dit
groot verschil dat bij die 4 brugwachters het aantal straften
zich uitstrekt over een veel langer tijdsverloop, namelijk
over 25, 25, 25 en 20 jaren, terwijl het strafregister van deze
beide brugwachters zich uitstrekt over 11 en 9 jaren.
Verder waren beide brugwachters 6 weken te voren ge
straft, de een met de bedreiging dat hij er uitging als er
weer wat gebeurde, omdat zij f 5.fooi, welke zij hadden
gekregen, hadden achtergehouden en aldus hunne kameraden
hadden benadeeld, daar de fooien in een pot gestort moeten
worden.
Ik ga hierop echter niet verder in, daar het strafregister
een punt van minder belang is. Zij zijn gestraft om het
feit zelf.
Dan de straf zelf. Het is mij eindelijk duidelijk geworden,
wat het standpunt der commissie is. Ik had steeds nog niet
begrepen, wat de commissie bedoelde met haar conclusie,
dat er geen voldoende redenen waren voor het verleenen van
niet eervol ontslag. De heer Knuttel heeft mij uit den droom
geholpen. Hij zegt: wij hebben het zoo geredigeerd, omdat
onze taak niet verder ging dan om uit te maken, of Burge
meester en Wethouders een juiste beslissing hebben genomen.
Wat Burgemeester en Wethouders wel hadden moeten doen,
daarover hadden wij ons niet uit te laten.
Nu begrijp ik, dat de heeren daaromtrent met elkander
van meening verschillen. Ik heb verschillende stemmen ge
hoord; de heer Sijtsma zei: zij hadden wel gestraft moeten
worden, maar niet zoo zwaar; de heeren Dubbeldeman en
Knuttel daarentegen zeiden: zij gaan geheel vrij uit,zij hadden
geen straf verdiend.
De heer Knuttel. Dat hebt gij mij niet hooren zeggen.
De heer van der Lip. Ik dacht, dat gij u bij den heer
Dubbeldeman hadt aangesloten.
De heer Dubbeldeman. Dat ging over de beschuldiging
van diefstal.
De heer van der Lip. Er is nooit sprake geweest van
diefstal, wel van medeplichtigheid, het hebben van de hand
in diefstal.
De heer Knuttel heeft wel degelijk gezegd, dat zij vrij
uitgingen.
De heèr Knuttel. Niet van het terugleggen van die kooien
op de schuit; daarin gingen zij niet vrij uit; een zekere straf
had ik niet onbillijk gevonden, bijvoorbeeld het inhouden
van een paar vrije Zondagen.
De heer van der Lip. Daarvan staat niets in het rapport.
De commissie wil nu blijkens de door haar ingediende
motie dat het ontslag door ons zal worden ingetrokken
en de beide brugwachters weer zoo spoedig mogelijk in dienst
der gemeente zullen worden genomen. Dat is toch, zou ik
zeggen, een wensch die alleen geuit kan worden, wanneer
men de brugwachters voor onschuldig houdt en het blijkt
nu dat er leden van de commissie zijn, die meenen dat een
lichte straf wel op haar plaats zou geweest zijn. Het is mij
niet duidelijk, hoe men dan zulk een motie kan indienen.
Alleen het standpunt van den heer Oostdam is mij duidelijk,
deze is van meening dat de brugwachters ontslagen hadden
moeten worden, maar niet niet-eervol en zich op dit stand
punt stellende, heeft hij zich tegen het indienen dezer motie
verklaard.
Nog een andere opmerking. Er is nog in het voordeel van
de brugwachters opgemerkt, dat «de rechter" zich deze zaak
niet heeft willen aantrekken, bedoeld is natuurlijk de officier
van justitie. Wat bewijst dat nu? Bij een vroegere gelegenheid
heb ik er al eens op gewezen, dat het Openbaar Ministerie
dikwijls zaken onvervolgd laat, als het weet, dat de menschen
al disciplinair voldoende zijn gestraft. Bovendien moet men
niet vergeten, dat wij in zaken als deze niet volgens de regelen
van het strafrecht kunnen werken. Waar zou het heen moeten,
als Burgemeester en Wethouders alleen konden straffen,
wanneer, zooals in strafzaken, het wettig en overtuigend be
wijs geleverd is? Er is toch een groot verschil tusschen het
strafrecht en het tuchtrecht. Wanneer Burgemeester en Wet
houders op goede gronden meenen, dat een persoon schuldig
is, kan deze worden gestraft en moet dat zelfs geschieden in
het algemeen belang.
De heer Knuttel heeft triumfantelijk uitgeroepen: De zaak
van Bodijn is zelfs voor den Hoögen Raad behandeld, dus
daar zit nog wel iets in. Dat zit zoo: Bodijn heeft herziening
van zijn vonnis aangevraagd en dat verzoek heeft de Hooge
Raad afgewezen, zooals ik ten minste van den advocaat van