340 MAANDAG 21 JUNI 1920
sollicitanten is, dan dat men vraagt of de sollicitanten al dan
niet in het bezit zijn van de betrekkelijk gemakkelijke
acte Franscb.
Ik heb gemeend hierop te moeten wijzen, omdat de beide
andere sprekers, die het met mij eens zijn, dit punt onaan
geroerd gelaten hebben.
De heer van der Lip. De Raad zal begrijpen, dat het voor
Burgemeester en Wethouders altijd prettiger is, wanneer er
geen verschil van opinie bestaat tusschen bet hoofd der school
en den Arrondissements-schoolopziener. Dan is natuurlijk voor
ons het opmaken van de voordracht een gemakkelijke zaak.
Maar wanneer er eenmaal verschil van opinie bestaat, dan
moeten Burgemeester en Wethouders partij kiezen. Nu heb
ben wij in dit geval de partij van den Schoolopziener gekozen,
en dat niet zonder reden.
Eerst dit. De heer Sijtsma zegt, dat bij de voordracht van
den Arrondissements-schoolopziener, welke wij overgenomen
hebben, absoluut geen rekening gehouden is met het advies
van het schoolhoofd. Dit is minder juist.
Het hoofd der school heeft dit advies gegeven: wanneer
het bezit der acte Fransch den doorslag moet geven, dan
zal mejuffrouw Saraber nummer 1 op de voordracht geplaatst
moeten worden.
Wanneer wij het er nu over eens zijn, dat hier wel degelijk
aan het bezit van de acte Fransch gewicht moet worden
gehecht, dan komt mejuffrouw Saraber in de eerste plaats
in aanmerking; het hoofd van de school, de Schoolopziener
en ons College zijn dit met elkander volkomen eens. En het
is niet meer dan billijk, dat wij ons op dit standpunt stellen,
want in de oproeping is vermeld, dat het bezit van de acte
Fransch tot aanbeveling strekt. Waar er nu goede sollici
tanten zijn, die in het bezit van die acte zijn, daar dienen
die toch in de eerste plaats in aanmerking te komen. De
heer Oostdam zegt wel, dat het Fransch van de lagere school
zal verdwijnen, maar dit is toekomstmuziek, thans moet nog
wel degelijk met dit vak rekening worden gehouden. De
redenen, die er ons indertijd toe geleid hebben om bij een
vacature aan een school waar ook Fransch onderwezen wordt,
steeds het bezit van de acte-Fransch als aanbeveling te doen
strekken, gelden nu nog, namelijk dat het van belang is,
dat een onderwijzer(es), als het noodig is, ook in een hoogere
klasse kan werkzaam zijn. En dat is natuurlijk niet mogelijk
voor een onderwijzer(es), die de acte-Fransch mist. Als later
het Fransch van de lagere school verdwenen zal zijn, zullen
wij daarmede natuurlijk geen rekening meer behoeven te
houden, maar thans moeten wij dat wel doen en, als wij dan
een oproeping doen, waarin vermeld staat, dat het bezit van
de acte-Fransch tot aanbeveling strekt en er zich iemand
aanmeldt, die in het bezit van die acte is en verder ook een
uitstekende onderwijzeres is, dan spreekt het van zelf, dat
deze als nummer 1 op de voordracht moet geplaatst worden.
Ook nummer 2 der voordracht is een uitnemende onderwij
zeres, die in vele opzichten uitblinkt, en nu mag de heer
Sijtsma niet zeggen, dat die er slechts als figurante op staat,
omdat zij als nummer 1 op de voordracht voor een andere
school voorkomt, want, als zij aan beide scholen wordt be
noemd, dan heeft zij de keuze welke benoeming zij zal aannemen.
Vooral is er aanmerking op gemaakt, dat mejuffrouw Plas-
schaert niet op deze voordracht voorkomt. In de eerste plaats
wensch ik den heer de Lange te doen opmerken, dat hij in
de war is, als hij meent, dat deze juffrouw op de school van
mejuffrouw Bruintjes werkzaam is geweest. Dat is niet juist.
Verder dit: ik heb zelf ook een onderzoek ingesteld en deze
onderwijzeres bezocht in haar klasse, en ik moet eerlijk
zeggen, dat ik met den Schoolopziener van meening ben, dat
zij nu niet direct voor deze vacature de meest aangewezen
persoon is. Zij heeft zeker goede eigenschappen, het is een
goede onderwijzeres, maar ik was toch ook van meening dat
er onder de sollicitanten betere krachten waren. Vandaar dat
zij niet op de voordracht is geplaatst. Ik heb mij dus niet
klakkeloos bij het advies van den Schoolopziener neergelegd,
maar, omdat ik het een lastige kwestie vond, de zaak ook
zelf bekeken, en nu meende ik, dat het ad vies van den School
opziener juister was dan dat van het hoofd der school.
De heer de Lange. M. d. V. Ik mag natuurlijk geen abuizen
maken en ik bied mijn excuses aan voor het abuis, dat ik
gemaakt heb, al spreekt het van zelf, dat een Raadslid, dat
Woensdagavond de agenda krijgt van 44 punten, die heden
behandeld worden, gevaar loopt zich weieens te vergissen.
Het voornaamste punt is voor mij, dat mejuffrouw Plasschaert
door mejuffrouw Bruintjes als No. 1 was aanbevolen.
De heer van der Lip. Subsidiair, maar mejuffrouw Saraber
primair.
De heer de Lange. Als de acte Fransch moest domineeren,
wat mejuffrouw Bruintjes niet noodig vond, dan beval deze
als No. 1 aan mejuffrouw Saraber. Maar dan is de vraag
waarom Burgemeester en Wethouders niet aan mejulfrouw
Plasschaert de eer hebben bewezen om haar No. 2 op ae
voordracht te zetten. Zij bezat wel geen acte Fransch, maar
die acte heeft No. 2 der voordracht ook niet. Bovendien is
mejuffrouw Blom eerst in 1919 onderwijzeres geworden, zoodat
zij haar sporen nog niet heeft kunnen verdienen, terwijl
mejuffrouw Plasschaert in 1902 haar acte heeft behaald; dat
scheelt 17 jaren. Het is niet de noodige eer bewijzen aan het
hoofd der school en aan die onderwijzeres met een zoo groot
aantal dienstjaren, als men haar passeert terwille van een andere
onderwijzeres, die eerst kort geleden haar acte heeft behaald.
De heer van der Lip. M. d. V. Het doet wel een beetje
vreemd aan, als men nu van verschillende zijden hoort spreken
van de »eer van het hoofd der school". Diens advies zou hier
den doorslag moeten geven, terwijl enkele minuten geleden
hier een benoeming heeft plaats gehad in strijd met de wenschen
van het betrokken hoofd der school. Als een hoofd van een
school een goed gedocumenteerd advies uitbrengt en de Raad
gaat daar tegen in door niet den eerstvoorgedragene te benoemen,
terwijl het vlak daarna Burgemeester en Wethouders kwalijk
wordt genomen, dat zij van het advies van het hoofd der
school zijn afgeweken, dan is dit in mijn oog een zeer
zonderlinge geschiedenis.
Men spreekt over de jaren, waarin die dames de acte voor
onderwijzeres hebben behaald.
Naar mijne bescheiden meening mag anciënniteit niet gelden,
tenzij overigens de hoedanigheden gelijk staan.
Ik ben geen voorstander van het stelsel van anciënniteit.
Ik ga hiervan uit: de beste leerkrachten, die wij kunnen
krijgen, moeten wij nemen en wij moeten niet een lijstje
nemen en zeggen: die is van dit jaar en die van dat jaar;
de oudste gaat voor.
De heer de Lange zegt: mejuffrouw Plasschaert heeft niet
de acte Fransch, maar mejuffrouw Blom heeft die ook niet.
Zeker, mejuffrouw Blom heeft de acte nog niet, maar het zal
niet lang meer duren of zij heeft die acte wel.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik ben door den Wethouder
nog niet overtuigd geworden, dat hier aan mejulfrouw
Plasschaert geen onrecht aangedaan is. Ik zal dit nog even
nader motiveeren.
Mejuffrouw Plasschaert is door mejuffrouw Bruintjes No. 1
op de voordracht geplaatst ook omdat zij het bezit van de
acte Fransch niet noodig acht alle onderwijzeressen aan
die school hebben die acte, maar deze onderwijzeres geeft les
in een van de laagste klassen en ook om andere redenen niet.
De heer van der Lip gaat nu die jonge onderwijzeres Blom
in de hoogte steken, maar ik zou daartegenover kunnen stellen
het oordeel van het hoofd der school waar zij volontair ge
weest is, welk hoofd medegedeeld heeftzij zal wel een goed
onderwijzeres kunnen worden, maar op het. oogenblik is zij
niet de aangewezen persoon om aan mijn school onderwijs te
geven. Dat is dus een geheel ander geluid.
Wat betreft het oordeel van den Wethouder op onderwijs
gebied, doe ik hem geen onrecht, als ik zeg dat ik het oor
deel van mejuffrouw Bruintjes veel hooger stel dan dat van
den heer van der Lip, die nog maar een blauwen Maandag
Wethouder van Onderwijs is, en ook hooger dan het oordeel
van den heer Baak, die nooit aan een school der le klasse
werkzaam is geweest.
Aan al die praatjes, dat mejuffrouw Plasschaert niet zooveel
kennis van het Fransch zou bezitten, hecht ik niets.
Als de Wethouder, die een zoo nauwkeurig onderzoek
heeft ingesteld, zich ook eens in verbinding gesteld had met
mejuffrouw Bruintjes, dan had hij kunnen vernemen, dat
mejuffrouw Plasschaert, die de Hoogere Burgerschool bezocht
heeft, in die mate van het Fransch op de hoogte is, dat zij
aan bijna alle leerlingen, die bijgewerkt moeten worden voor
de Meisjes-Hoogere-Burgerschool les geeft in de Fransche taal,
dat zij zeer knap in het Fransch is en veel takt heeft om
aan die soort kinderen, die op de school van mejuffrouw
Bruintjes opgeleid moeten worden, onderwijs te geven.
Heeft de Wethouder dit onderzocht? Het lijkt mij toe, dat
hij vooral afgegaan is op het oordeel van den heer Baak.
Ik keur niet af, dat hij op diens oordeel afgaat, maar dan
moet hij tevens ook in aanmerking nemen het oordeel van
het hoofd der school, dat bekend staat als een knap school
hoofd en niet geheel negeeren hetgeen mejuffrouw Bruintjes zegt.
Ik begrijp wel, waarom mejuffrouw Plasschaert heelemaal
niet op de voordracht voorkomt. Wanneer zij bijvoorbeeld
No. 2 geplaatst was, dan was de Raad misschien even ondeugend
geweest als zoo straks en had hij haar benoemd in plaats van
No. 1. Dit is wel ingezien door den heer Baak, doch wellicht
niet door den heer van der Lip. Hoe dit zij, het is mijn vaste
overtuiging dat daarom mejuffrouw Plasschaert geheel niet
op de voordracht geplaatst is en haar daardoor een groot onrecht
is aangedaan.