MAANDAG 21 JUNI 1920.
357
De heer de Lange. Dan ben ik in goed gezelschap, als ik
het niet begrijp.
Ik herhaal, dat ik den weg, welken Burgemeester en Wet
houders op willen, een gqeden weg vind. Deze opent van het
begin van den nieuwen cursus af de mogelijkheid om het
einddiploma Hoogere Burgerschool 5-jarigen cursus te krijgen
en de leerlingen, die er zich nu voor aanmelden, zullen in
het eerste en tweede jaar alleen wat meer wiskunde krijgen.
De gemeente zal in den tijd, dat de proef genomen wordt,
geen buitengewoon groote kosten behoeven te maken.
Die kosten zullen eerst gemaakt worden, als blijkt dat de
proef gelukt is. Dat vind ik een goeden en voorzichtigen weg.
Verder zou ik Burgemeester en Wethouders willen vragen,
ol het naar hun oordeel ook mogelijk zou zijn om direct bij
de wijziging van het leerplan een subsidie van het Rijk te
krijgen.
De inspecteur van het Middelbaar Onderwijs heeft zich
daarover wel in pessimistischer! zin uitgelaten hij zegt,
dat tot op dit oogenblik aan dergelijke school voor meisjes
geen subsidie verleend wordt maar mij is verzekerd, dat
bijvoorbeeld Arnhem voor een dergelijke school een Rijks
subsidie geniet. Ook heb ik eens de wet op het Middelbaar
Onderwijs erop nagelezen, maar ik heb nergens kunnen lezen,
dat het onmogelijk is zulke scholen te subsidieeren.
Ik heb dus hoop, dat het van den inspecteur een misvat
ting is en dat Burgemeester en Wethouders er in zullen
slagen direct Regeeringssubsidie te krijgen. Dan zullen zeker
de kosten van de twee eerste jaren gedekt worden door de
Rijkssubsidie, welke wij dan zullen krijgen, wat mij op lange
na niet onverschillig is.
Ten slot te wil ik vragen, of het niet mogelijk is dat voor
de leerlingen, die uit welgestelde gezinnen komen, het school
geld verhoogd wordt. Het maximumschoolgeld bedraagt op
het oogenblik f 125.Waar tegenwoordig een gulden slechts
de halve waaide van vroeger heelt, vind ik dat voor welge-
stelden een veel te laag schoolgeld.
Wij hebben een progressieve schoolgeldregeling, maar, naar
het mij voorkomt, kan die regeling gewijzigd worden; wel
licht kan het minimum wat verlaagd worden, maar de
maximum-bijdrage in de kosten der school zou voor de meest
welgestelden belangrijk kunnen worden verhoogd.
De heer Knuttel. M. d. V. Ik kan mij vereenigen met het
voorstel van Burgemeester en Wethouders, maar ik doe het
toch niet van ganscher harte. Niet om eenig bijzonder ding
dat in het voorstel voorkomt, maar omdat ik toch in dit
voorstel alweder zie een uitvloeisel van een zeer bedenkelijke
strekking in onze kapitalistische maatschappij, welke aan ons
onderwijs niet in alle opzichten ten goede komt.
De voorgestelde splitsing heeft aan den eenen kant dit
voor, dat een Hoogere Buigerschool opleiding voor sommige
en vooral voor vrouwelijke leeilmgen beter over 6 dan over
5 jaren verdeeld kan worien, maar ik vrees dat de splitsing
ten gevolge zal hebben, dat van die beide afdeelingen van
de Hoogere Burgerschool voor Meisjes die, welke voor het
diploma opleidt, zeer bloeiend zal worden en dat de andere
langzamerhand leeggezogen zal worden. Dit is iets waarop ik
de aandacht wil vestigen, maar ik geloof dat er niets tegen
te doen is en waartegen ik ook niets zal pogen te doen.
Zooals ik zeide, het is het uitvloeisel van een minder goede
strekking in onze tegenwoordige maatschappij, wrlke aan het
onderwijs niet ten goede komt. Juist het voordeel, dat de
Hoogere Burgerschool voor Meisjes boven vele andere scholen
had, namelijk dat daar niet afgericht werd op een eind
examen, zal nu voor het meerendeel der leerlingen van deze
school verloren gaan en dientengevolge zal de qualiteit van
het onderwijs aan die school ongetwijfeld lijden.
Dat ik desniettemin voor dit voorstel ben, is omdat wij
juist in onze tegenwoordige maatschappij, waarin nu eenmaal
voor allerlei dingen diploma's gevraagd worden en dus de
individuen genoodzaakt zijn naar het bezit van zoo'n diploma
te streven, de merischen wat dit betreft niet in hun maat
schappelijke toekomst daarvan het slachtoffer moeten maken
en dus de gelegenheid om diploma's te behalen, waarnaar
nu eenmaal gevraagd wordt, zooveel mogelijk moeten open
stellen. Maar ik geloof toch, dat het op het gehalte van het
onderwijs aan de school in meer ideëelen zin niet gunstig
zal werken.
De heer van der Lip. M. d. V. Het doet mij zeer veel
genoegen, dat niemand tegen dit voorstel van Burgemeester
en Wethouders heeft gesproken, waaruit ik mag afleiden, dat
de Raad in het algemeen er sympathiek tegenover staat. Het
wil mij voorkomen, dat de hier voorgestelde verandering van
de Hoogere Burgerschool voor Meisjes van veel nut zal zijn
voor die meisjes, die eindexamen Hoogere Burgerschool willen
doen. Als wij deze school op de door ons voorgestelde wijze
reorganiseeren en in dit opzicht volgen het voorbeeld van
vele andere gemeenten, waar met zooveel succes die wijziging
reeds is ingevoerd, zullen wij een belangrijke verbetering op
onderwijsgebied aanbrengen. Ik acht mij ontslagen van de
taak om dit nader toe te lichten, waar ik het er voor mag
houden, dat alle Raadsleden dit met Burgemeester en Wet
houders eens zijn.
De heer Sijtsma heeft een amendement voorgesteld en ik
kan mij begrijpen, dat de heer de Lange zooeven zeide, dat
hij, als zijn opvatting, dat de voorsteller bedoelt de eene
afdeeling die niet opleidt voor het eindexamen, te doen ver
vallen, niet juist is, gaarne eenige toelichting zou hebben
omtrent het verschil tusschen het voorstel van Burgemeester
en Wethouders en dat van den heer Sijtsma, want er bestaat
mijns inziens tusschen die beide voorstellen inderdaad geen
verschil. Burgemeester en Wethouders willen een proef nemen
en de heer Sijtsma ook. Laat ik beginnen met op te merken,
dat wij ons geheel hebben gehouden aan het voorstel van de
Directrice.
De Directrice schrijft toch in haar rapport:
»Is de uitslag gunstig voor eene reorganisatie, dan kan
«tegen September 1922 voor het 3de leerjaar de groote
«splitsing overwogen worden. Blijkt de behoefte niet, dan
»zou de verdere reorganisatie niet behoeven te worden door-
«gevoerd."
De Commissie van Toezicht gaat hiermede geheel accoord,
zij schrijft
»Het schijnt practisch, dat de reorganisatie bij wijze van
«proef worde aangevat, gelijk in het voorstel ontworpen."
Ook de Inspecteur gaat volkomen mee met hetgeen de
Directrice heelt voorgesteld. Algemeen is men het er dus
over eens, dat een proef genomen moet worden, en dat eerst
over twee jaren kan blijken of deze proef geslaagd is. Dan
zal aan den Raad medegedeeld moeten worden wat het
resultaat is en daarna zal dan beslist kunnen worden of
de splitsing doorgaat. De heer Sijtsma komt met hetzelfde
voorstel, maar gebruikt alleen andere woorden; hij wil, dat,
als na 2 jaar blijkt, dat de proef niet geslaagd is, de Raad
zal beslissen dat de splitsing niet zal plaats hebben. Ik zie
hiertusschen niet het minste verschil: of men na 2 jaar zegt:
de proef is geslaagd, wij kunnen doorwerken, dan wel: de
proef is niet geslaagd, wij kunnen niet doorgaan, is, naar
onze meening, precies hetzelfde, ook voor de ouders, die er
nu over denken hun meisjes niet naar de gemengde Hoogere
Burgerschool maar naar de Hoogere Burgerschool voor Meisjes
te zenden. Ik betreur het zeer, dat, gelijk de heer Sijtsma
heeft gememoreerd, zoowel de Directrice van de Hoogere
Burgerschool voor Meisjes als de Directeur van de Hoogere
Burgerschool voor Jongens de vrees koesteren en die min
of meer hebben verbreid dat met de wijze, waarop wij ons
voorstel hebben ingekleed, de proef moet mislukken. Dat is
geheel en al verkeerd, want het is bezwaren zien, waar ze
niet zijn. Als die hoofden tot de ouders, die misschien be
denking hadden, omdat het nog niet zeker is wat er over
2 jaar zal gebeuren, hadden gezegd«dat hier een proef
wordt genomen, spreekt toch wel van zelf, dat kan ook niet
anders, want als over twee jaren mocht blijken, dat er voor
de afdeeling B te weinig animo is, gaat de splitsing natuurlijk
niet door, maar laat u niet afschrikken, want hoe meer leer
lingen er komen voor afdeeling B des te zekerder zal de proef
slagen", dan geloof ik, dat deze geheele beweging en ook het
amendement van den heer Sijtsma achterwege zouden zijn
gebleven.
De heer Sijtsma mag niet zeggen, dat hij de school een
eerlijke kans wil geven, want dat willen wij evengoed. Ik ben
zeer geporteerd voor deze reorganisatie, maar ik wil open
kaart spelen en tot de ouders zeggen, dat het een proef is
en dat, als zich niet genoeg leerlingen voor afdeeling B aan
melden, de voorgenomen splitsing niet doorgaat. Ik ben hier
voor echter in het geheel niet bevreesd. Ik heb te Arnhem,
Utrecht, Groningen en den Haag inlichtingen ingewonnen en
vernomen, dat daar algemeen de proef uitstekend geslaagd is
en de ouders er zeer met de hervorming ingenomen zijn.
Verder is, zooals bekend is, bij den Raad een adi es ingekomen
van een honderdtal dames, ouders van adspirant-le *rlingen en
van leerlingen, waarin met ons voorstel warme sympathie
wordt betuigd. Ik heb ook verschillende brieven ontvangen,
aan mij persoonlijk gericht, waarin instemming werd betuigd
met onze plannen. Dit alles in aanmerking genomen, geloot
ik niet, dat er eenige vrees behi eft te bestaan dat hier de
nieuwe afdeeling aan de Meisjes Hoogere Burgerschool niet
zal opnemen. Alle voorteekenen zijn gunstig. Waarom zou in
Leiden niet slagen wat in andere plaatsen zoo'n succès heeft
gehad? En de ouders met wie ik de zaak besproken heb,
begrepen zeer goed dat het hier een proef gold. Ik herhaal
dat ik met den besten wil van de wereld geen verschil kan
zien tusschen hetgeen de heer Sijtsma wenscht en hetgeen
Burgemeester en Wethouders voorstellen.
Mochten de heer Sijtsma en andere leden van den Raad
echter van meening zijn, dat de vorm, in het amendement
aangegeven, meer waarborgen oplevert voor het welslagen