MAANDAG 21 JUNI 1020.
353
zestienden of zeventienden knecht sturen om die visch te
halen. Daarvoor hebben wij geen gemeentelijke visch winkels
noodig. De minder gegoeden halen de visch toch niet ol men
moet hun er brandstollen en bakolie bij geven en voor de
meer gegoeden heeft men de gemeentelijke vischwinkels niet
noodig.
Het moet uit zijn met de mededeelingen aan het hoofd
van het Leidscü Dagblad, dat de Burgemeester van Leiden
verkoopt pietermannen en grietjes. Men doodt op die manier
het particulier initiatief. Ik hoop dan ook, dat de Raad niet
met het praeadvies van Burgemeester en Wethouders zal
meegaan.
De heer van Stralen. M. d. V. De heer Stijnman heeft
straks gezegd, dat hij goedkeurt, dat de gemeente prijsregelend
optreedt. Ik ben blij dat van hem te hooren, maar hij zou
dat niet langs den thans gevolgden weg willen doen, dat wil
zeggen door het exploiteeren van gemeentewinkels, doch door
de controle van de duurtecommissie op de prijzen van de
winkeliers. Indien er echter één ding heeft bewezen, dat de
gemeente op die wijze, door het voeren van controle op de
winkeliers, zooals dat door de duurtecommissie is geschied,
niet op afdoende manier prijsregelend kan optreden, dan is
het wel het bestaan van de duurtecommissie. Zoolang die
commissie heeft bestaan, hebben wij letterlijk geen enkel
artikel in prijs zien dalen, integendeel, alle artikelen zijn öf
in prijs gelijk gebleven of verhoogd. Ik heb geconstateerd
De Voorzitter. Houd u nu bij het onderwerp, dat aan de
orde is. Gij gaat een heel breed debat opzetten en dan schieten
wij niet op. Wij hebben het nu over de gemeentelijke visch
winkels en het is gewenscht, dat wij ons daartoe bepalen.
De heer van Stralen. Dat ben ik voornemens, maar aan
de hand van een voorbeeld heb ik willen aantoonen
De Voorzitter. Dat is de gewone manier om op andere
onderwerpen in te gaan en daarmede dan weer een half uur
zoek te brengen. Houd u nu aan de bespreking van de
vischwinkels.
De heer van Stralen. M. d. V. Ik was bezig aan te toonen,
dat op de wijze als de heer Stijnman het wil, er geen sprake
van is de ingezetenen te vrijwaren tegen te hooge prijzen.
Om nu tot de vischwinkels te komen, ik Wijs er op, dat,
bij het begin van de exploitatie van die winkels, duidelijk is
gebleken, dat de winkeliers al het mogelijke hebben gedaan
om die gemeentelijke winkels weg te krijgen en toen de
prijzen van de visch hebben verlaagd, niet echter omdat
zij daarmede wilden toonen -ook goedkoop te kunnen leveren,
maar alleen en uitsluitend als middel om die gemeentelijke
winkels weg te krijgen, waarna zij, als dat gelukt was, on
middellijk weer wilden beginnen met invoering van hooge
prijzen. Eeri enkelen keer is het gebeurd, dat de gemeente
geen visch aanvoerde, en dan zag men onmiddellijk de prijzen
bij de particuliere handelaren belangrijk stijgen, waarmede
het bewijs is geleverd, dat, zoodra de handelaren de handen
vrij hadden, zij tot de hooge prijzen terugkeerden en zich
van het belang van de ingezetenen van Leiden niets aantrokken.
Daarom was het indertijd goed gezien tot de exploitatie van
de gemeentelijke vischwinkels over te gaan en nu zou ik het
betreuren, indien, zoolang er van normale omstandigheden
geen sprake is, de gemeente zich van dit terrein zou terug
trekken. Ik zou integendeel een uitbreiding der gemeentelijke
winkels wenschen. Ik zal dus mijn stem aan het voorstel van
Burgemeester en Wethouders geven.
De heer Heemskerk. M. d. V. Ik geloof, dat hier twee
zaken verward worden, namelijk de toestand in de oorlogsjaren
en de toestand van thans.
Ik ben het geheel ermede eens, dat het in de oorlogsjaren
zeer noodzakelijk was dat de gemeente in deze prijsregelend
optrad en door het verkrijgbaar stellen van visch vooral tege
moet kwam in de behoefte van de ingezetenen, vooral in een
tijd toen er een zeer groote schaarschte aan verbruiksartikelen
gekomen was.
Echter moeten wij toch in aanmerking nemen, dat over
het algemeen genomen deze vischomzet van gemeentewege
geen belangrijke afbreuk heeft kunnen doen aan het bedrijf
der handelaren, die thans vragen om de gemeentelijke visch
winkels op te heffen.
Destijds toch werden, zooals Burgemeester en Wethouders
in hun praeadvies zeggen, door hen slechts zeer sporadisch
de vischsoorten verkocht, die in de gemeentelijke vischwinkels
te koop waren, en daaruit kon dus voor hen geen noemens
waardige schade voortvloeien.
Er wordt zelfs hier gezegd, dat het hun in het geheel geen
schade heeft veroorzaakt; als men de kohieren van de laatste
jaren nagaat, dan blijkt dat de vischhandelaren hier ter stede
in inkomen niet achteruit-, doch vooruit gegaan zijn.
Ik moet erop wijzen, dat dit niet het gevolg geweest is
van den verkoop van versche zeevisch, doch in hoofdzaak van
den verkoop van bij-artikelen, vooral van bij-artikelen, die
absoluut aan geene enkele controle onderhevig waren en
waarvoor prijzen gevraagd werden dat durf ik zeggen
die tusschenbeiden verschrikkelijk waren. Dat heeft gemaakt,
dat de vischwinkels over het algemeen financieel sterk voor
uitgegaan zijn.
Thans echter leven wij in een anderen tijd. Op het oogen-
blik is die werkelijk groote winstmarge voor deze winkeliers
ook voorbij. De voorraden van allerlei artikelen, niet alleen
op het gebied van visch maar ook van allerlei andere levens
middelen, zijn thans zoodanig, dat de vischwinkels niet meer
een omzet hebben als in de oorlogsjaren het geval was.
Het ligt dus voor de hand, dat die vischhandelaren nu de
gelegenheid aangrijpen om hun omzet te vergrooten en daar
om verzoeken de gemeentelijke vischwinkels af te schaffen.
Ik ben er een voorstander van, dat de gemeente prijs
regelend optreedt, maar het moet noodig zijn, en nu meen
ik dat het op het oogenblik. niet meer noodig is.
Het vrije bedrijf is op het oogenblik in staat om tegen
redelijke prijzen alle artikelen aan den man te brengen en
van ingrijpen vanwege de gemeente behoeft geen sprake meer
te zijn. Daarom zal ik stemmen tegen het praeadvies, dat
strekt om die gemeentevischwinkels nog langer ,in stand te
houden, ik meen, dat de tijd gekomen is, dat wij het parti
culier initiatief in deze vrij kunnen laten optreden.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik ben het niet eens met
de winkeliers en middenstanders van de overzijde, maar ik
ben het geheel eens met Burgemeester en Wethouders, al
gebeurt dat niet veel.
Ik meen zelfs, dat wij die gemeentelijke vischwinkels niet
alleen tijdelijk, doch dat wij ze blijvend moeten handhaven.
De boekwinkels ook? vraagt de heer Huurman. Ja, Mijn
heer Huurman! Het is mogelijk, dat het daartoe ook komt
en dan zal de heer Huurman zien, dat ik mij daartegen niet
zal verzettenhet is nu eenmaal een eisch des tijds.
Wat betreft d.e vraag, of er verlies wordt geleden, daar
mede hebben wij op het oogenblik niets te maken, dat zullen
wij later hooren. Dat tijdens de crisis de gemeentelijke visch
winkels een verlies opgeleverd hebben, gelijk de heer Oostdam
vreest, is best mogelijk. Ik geloof echter niet, dat het nu
nog noodzakelijk is, dat de gemeente daarop verlies lijdt. Men
kan voor de visch wel een zoodanigen prijs vragen, dat de
onkosten gedekt worden, en. het staat voor mij vast dat, als
de gemeente zoo exploiteerde dat de onkosten gedekt worden,
de winkeliers heel makkelijk met de gemeente kunnen con-
curreeren. Het is van algemeene bekendheid, dat wij met
onze ambtenaren zeer zeker niet kunnen concurreeren tegen
het particulier bedrijf; in het particulier bedrijf kan men
vrouw en kinderen laten medewerken, wat in het gemeente
bedrijf niet mogelijk is.
Mijnheer de Voorzitter. Het is noodzakelijk, dat die winkels
blijven. Als er tijdens de crisis, die wij achter den rug heb
ben, te Leiden geen coöperatieve kruidenierswinkels geweest
waren, ik geef.de verzekering dat dan die heeren ons het
vel over de neus gehaald zouden hebben, zoo goed als de
winkeliers dat gedaan hebben, die geen concurrentie te
duchten hadden van de gemeente of van de coöperatieve
vereenigingen. Wij zijn toen behoorlijk gevild, door de manu-
facturiers, enz.
Dat zou ook gebeurd zijn in het kruideniersbedrijf, als daar
geen coöperaties geweest waren. De gemeente behoefde daar
door geen kruidenierswinkels op te richten. Ik geef u de
verzekering, dat, als die coöperatieve kruidenierswinkels opge
doekt werden, wij weder werden gevild. De kruideniers
trachten nu met de coöperaties te concurreeren en dat kun
nen zij ook tot zekere hoogte doen, maar, was die concur
rentie weg, dan zouden zij trachten terug te halen wat in
den tijd van de crisis, toen die coöperaties gelukkig bestonden,
door hen aan ons is verloren. Zoolang wij voor alle levens
behoeften geen coöperatieve instellingen hebben, moet de
gemeente zorgen, dat er winkels zijn, waar het publiek tegen
behoorlijke prijzen zijn levensmiddelen kan krijgen. Ik sta
niet op het standpunt, dat al die kleine winkeltjes moeten
verdwijnen, maar de gemeente moet zorgen voor gemeente
lijke instellingen, waar het publiek zijn waren kan krijgen
zonder gesneden te worden. De particuliere winkeliers moeten
zich daartegen niet verzetten, maar moeten dat toejuichen.
De heer Stijnman weet even goed als ik, dat een winkelier
heel goed kan concurreeren tegen een gemeentelijke instel
ling, en dan blijft er voor hem nog wel wat over. De heer
Stijnman heeft zelf gezegd, dat de vischwinkeliers de laatste
jaren er op vooruit gegaan zijn niettegenstaande de gemeen
telijke vischwinkels; die menschen hebben huizen gekocht en
hun huizen verbouwd; dat is niet geweest van de graatjes,
maar van de winst op de visch. En hoe zou het geweest zijn,
als de gemeentelijke vischwinkels er niet geweest waren?