MAANDAG 10 MEI 1920. 259 van de Commissarissen der Koningin in de verschillende provinciën, aan de Gemeentebesturen kenbaar te maken." Daarop heb ik van den Minister van Binnenlandsche Zaken het volgende antwoord ontvangen »lk heb de eer U mede te deelen, dat ik mij, in overeen stemming met het aan mij ter zake uitgebracht advies van het Centraal Stembureau voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer derStaten-Generaal, vereenig met Uwe zienswijze, in nevensvermeld schrijven ontwikkeld." Ik meende op het goede pad te zijn door niet een gesplitste stemming toe te laten en mannen en vrouwen dus door elkander te laten stemmen. Ik heb werk van de zaak ge maakt en, zooals de Raad heeft gehoord, mijn argumenten gegeven. Indien de Minister had verklaard, geen bezwaar te hebben tegen een gesplitste stemming, dan zou ik aan den wensch van de heeren Knuttel en Groeneveld hebben kun nen voldoen, maar nu kan het niet. De heer Knuttel. M. d. V. Ik wil naar aanleiding van deze quaestie nog zeggen dat ik, nadat ik de vraag gesteld had, tot de conclusie was gekomen, dat er statistisch belang bij betrokken was te doen zooals ik had aangegeven, doch dat er anderzijds een gevaarlijk praecedent aan vastzat. Hetgeen ik wilde is voor het bewaren van het geheim der stemming niet gevaarlijk, maar als in dien geest een besluit genomen was, dan zou daarvan wellicht door een of ander- gemeentebestuur misbruik gemaakt kunnen worden door nog andere dingen in te voeren, waarbij het geheim van de stem ming wel gevaar zou loopen. Dat moet ik toegeven en in zoover heb ik er geen bezwaar tegen dat wat ik wilde onmogelijk verklaard wordt. Men moet in dit opzicht met praecedenten zeer voorzichtig zijn. De Voorzitter. Ik heb het ook op de meest voorzichtige wijze behandeld. De heer J. P. Mulder. M. d. V. Er wordt in de gemeente zoo dikwijls gevraagd, waarom het aantal Gemeenteraadsleden geen uitbreiding ondergaat nu de grenzen van Leiden zijn uitgebreid. Ik zou gaarne van u een afdoend antwoord op die vraag vernemen. De Voorzitter. Ik kan d^n heer Mulder het volgende mededeelen. Volgens de Gemeentewet wordt, ter berekening van het aantal Raadsleden, de bevolking eener gemeente geacht te be staan uit het door de laatste openbare volkstelling daarin aangewezen getal inwoners. Dus als de volkstelling ditmaal niet een jaar verzet was, dan zou de nieuwe Raad uit 33 personen moeten bestaan. Nu weet ik niet om welke reden het is, maar in de grenswijzigingswet is niet de bepaling opgenomen, dat het aantal Raadsleden van het vergroote Leiden zou zijn 33, derhalve blijft het aantal 31. Het aantal Raadsleden zal dus pas vermeerderen na afloop van de zittingsperiode, dus in September 1923. De heer Oostveen. Ik wensch de aandacht te vestigen op den onhoudbaren toestand op den Lagen Rijndijk bij de Zijlpoort. De Lage Rijndijk daar heeft de gedaante van een grooten hals van een lleschdoor de daaraan evenwijdig loopende sloot is de weg daar zeer smaler bewegen zich daar zeer veel men- schen en op Vrijdagen en Zaterdagen is het er beslist levens gevaarlijk. Dari komen er tal van buitenmenschen naar de stad, en die menschen munten niet uit in het voorzichtig en langzaam rijden; zij zijn in den regel wat woest. Als men dan nog bedenkt, dat door die hals heel wat auto's, vooral vracht-auto's kruipen wij hebben daar 3 groote fabrieken gekregen dan zal men moeten toegeven dat de toestand daar onhoudbaar is. Zaterdag l.l. hebben weder een paard en een wagen en bestuurder in de sloot gelegen. Ook wijs ik erop, dat die sloot in een niet te noemen toe stand verkeert; er drijven allerlei dingen in en het stilstaand water verspreidt een stank, die gevaar voor de volksgezond heid oplevert. Wij hebben in die buurt een groote uitbreiding van de stad gekregen. Ook in dit verband wijs ik erop, dat die sloot verdwijnen moet. Men moet ook niet vergeten dat bij demping der sloot de Lage Rijndijk daar ter plaatse belangrijk br eeder zal worden, dus meer zal beantwoorden aan een grooten verkeersweg, want dat is hij inderdaad. Het is de verkeersweg van Leiden naar de Rijnstreek, naar de Haarlemmermeer en naar Am sterdam. Die verkeersweg zou dus meer aan zijn doel beant woorden en tevens zal ook de toestand van den Lagen Rijndijk aanzienlijk verbeterd worden, want deze zou daardoor meer in aanzien stijgen. Ik wil dus vragen, of Burgemeester en Wethouders naar deze aangelegenheid een onderzoek zouden willen instellen. De Voorzitter. Met genoegen wil ik een onderzoek toe zeggen. Het is een ellendige toestand, die daar door de omstandigheden is gevormd. Wanneer men daar niet vlak bij de stad in een nauw bestek was gaan bouwen, zouden wij dien ellendigen toestand niet hebben gekregen. Nu zitten wij er voor daaraan een eind te maken. De heer Gboeneveld. Men behoeft die sloot toch alleen te dempen. De Voorzitter. Neen, zoo gemakkelijk gaat het niet, maar wij zullen de zaak onderzoeken. De heer van Stralen. M. d. V. De termijn van vier weken, die door de gemeente is bepaald voor de uitkeering in ver band met de werkloosheid, is voor sommige personen ten einde en daarom zou ik Burgemeester en Wethouders willen vragen te overwegen, of het niet wenschelijk is dien termijn opnieuw te verlengen. Ook zou ik gaarne willen vernemen of de poging, die ge daan is om 50 van het uitgekeerde bedrag van het Rijk terug te krijgen, al dan niet geslaagd is. De heer Bots. M. d. V. Voorzoover betreft de sigaren makers wordt het geld voor de helft door het Rijk terug gegeven, maar vopr de anderen niet. Wat de verdere voorziening in uitkeering aan andere cate gorieën van werkloozen betreft, daaromtrent zal deze week bij Burgemeester en Wethouders een voorstel inkomen. In de vorige week is het niet mogen gelukken. Niemand meer het woord verlangende sluit de Voorzitter de vergadering. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOOM. 1

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 37