•MAANDAG 10 MEI 1920. 245 in onzen dienst zijn. De heer Pera kan evengoed narekenen als ik, dat zij van hun laag salaris dat dure goed niet kun nen aanschaffen. De heer Pera weet evengoed als ik al wil hij het niet toegeven dat er in ons land tal van gestichten zijn de Directeur heelt het ons zelf verteld die het op het oogen- blik wel geven. Nu gevoelt men toch wel dat, als de toestand voor het personeel hier slechter wordt dan elders, de goeden van ons weggaan en dat wij dan alleen overhouden hetgeen wij minder goed kunnen gebruiken. Vindt de heer Pera dat goed? Is dat in het belang der gemeente? Ik meen, dat ik in het belang van de gemeente spreek en niet de heer Pera. Deze beziet de zaak van een zeer eng en benepen standpunt. De heer Heemskerk. Uit deze bespreking is gebleken, wat ik tot dusver nog niet wist, dat aan de verplegers wel gestichtskleeding verstrekt wordt en niet aan de verpleegsters. Uit de berekening van het salaris der verplegers, zooals het voorgesteld wordt, is niet op te maken dat aan de ver plegers werkelijk gestichtskleeding verstrekt wordt en aan de verpleegsters niet. Nu meen ik, dat per slot van rekening zeer goed aan het beleid van het bestuur der gestichten overgelaten kan worden om te beoordeelen of yoor de verpleegsters in de toekomst ook dergelijke verstrekking noodig is. De heer Dubbeldeman wil opkomen voor de belangen van het verplegend personeel, ik wil dat zeer gaarne van hem accepteeren en hij zegt, dat de Wethouder optreedt voor de belangen van de gestichten. Ik meen, dat wij de belangen van de gestichten en die van het personeel moeten combineeren. Daarom, hoewel ik in beginsel wil erkennen, dat het mis schien noodig zal zijn ook aan de verpleegsters gestichts kleeding te verstrekken, wil ik dat aan het bestuur der gestichten overlaten. Ik vertrouw, dat het bestuur, dat het ten aanzien van de verplegers gedaan heeft, ook ten opzichte van de verpleegsters zal doen. Misschien zal de practijk leeren, dat het spoedig zal moeten gebeuren. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik was niet van plan mij in de bespreking te mengen, maar na het zeer weifelend antwoord van den Wethouder moet ik toch iets zeggen. Ik wil wel zeggen, dat ik langzamerhand bekeerd ben tot het denkbeeld van den heer Dubbeldeman. De Wethouder ontkent, dat hij zeer weifelend gesproken zou hebben, maar wat hebben wij van hem gehoord? Bij de discussie over voorstel No. 122 praat de Wethouder voort durend in het algemeen en dat heeft hij nu ook weder ge daan. Hij gaat gewoon een praatje maken: het beginsel is wel goed, het zal de 'gemeente veel kosten, het zal er wel naar toe gaan. Maar met dergelijke algemeenheden komt men niet verder. Laat de Wethouder eens mededeelen, op hoeveel het de gemeente zou komen te staan. Dan weten wij iets. Als het beginsel goed is en het er toch van zal moeten komen, waarom komt men er dan niet direct mede? Ik heb dikwijls vernomen, dat wij zeer moeilijk personeel kunnen krijgen en zelfs heb ik uit den mond van den Voorzitter gehoord, dat wij met allerlei moeilijkheden te kampen hebben, vooral met het mannelijk en vrouwelijk personeel. En als dat nu waar is, waarom zullen wij het amendement dan niet aannemen? Ik weet, dat er voor menig meisje, dat in het vak wil gaan, bezwaar bestaat om die kleeding te bekomen en, als wij nu goede verpleegsters kunnen krijgen door haar kleeding te geven en de kosten daarvan dan op het salaris te korten, is dat beter. De Voorzitter. Ik geloof, dat wij het allen hierover eens zijn, dat, indien het noodig is, den verplegers en verpleeg sters voor rekening der Gestichten kleeren te verschaffen, omdat wij anders geen goed verplegend personeel zouden kunnen krijgen, wij tegenover de verpleegde krankzinnigen ver plicht zouden zijn dat te doenmaar toch moet ik de vergadering in overweging geven om de motie, strekkende om de ver schaffing van vrije kleeding op dezelfde wijze te regelen als bij de politie, te verwerpen. Op die manier kan men het niet doen in de gestichten. Bij de politie krijgt men uniform- kleeding, welke men inlevert als men weggaat en die inlevering geschiedt eenigszins militairement. Hier is het echter een geheel andere zaak; thans krijgen reeds gedurende eenige jaren de ver plegers uniform- en werkkleeding, als zij drie maanden in dienst zijn, en bij ontslag worden die kleeren teruggegeven. Dat zijn. mannenjasjes, welke een ander ook passen. Ik vraag mij af, waarom men daarvoor een fonds zal stichten als bij de politie. Wij kunnen de bestaande regeling, zooals die ook wel in andere gestichten zal bestaan, namelijk dat de kosten uit de kas van het gesticht worden betaald, wel handhaven. •Waarom moet nu de Raad hier zich mede gaan bemoeien; laat hij het overlaten aan de commissie van beheer. Waar om kiest anders de Raad uit zijn midden een commissie van beheer voor die gestichten dat is dan toch de essence uit den Raad met als voorzitter een lid van het dagelijksch bestuur? Waarom kan die commissie niet beter beoordeelen, dan de Raad wat in deze het beste is? Bij de politie is dat veel gemakkelijker te regelen dan hier, want bij de politie kan alles veel nauwkeuriger gaan dan bij de verpleging. Nu kom ik tot de dames. Dezen kunnen hare japonnen zelf maken, de mannen hun kleeren niet. Mevrouw DubbeldemanTrago. Er zijn genoeg mannen, die dat ook kunnen. De Voorzitter. In het algemeen kunnen de mannen dat niet; ik kom op hetgeen meer inhaerent is aan het vrouw zijn. Bovendien, waarom vraagt men die vrije kleeding alleen voor de verpleegsters en niet voor het ander vrouwelijk personeel, als dienstmeisjes, naaisters, strijksters enz.? Die moeten toch ook gekleed gaan! Ik kom nu tot de kosten. Een verpleegster heeft alles vrij, zoodat zij al haar loon over heeft voor kleeding en vermaak. Mevrouw Dubbeldeman—Trago. Het onderwijs dan? Er zijn verpleegsters, die verder willen gaan. De Voorzitter. Het onderwijs krijgen zij gratis. Mevrouw DubbeldemanTrago. Ook de boeken? De Voorzitter. Een onderwijzeres, die begint, krijgt minder geld in handen dan een verpleegster en toch wordt er niet aan gedacht ook haar kleeding te gevenvoor het dienst meisje geldt hetzelfde. Ik heb er echter geen bezwaar tegen, dat deze zaak met eenige uniformiteit wordt geregeld. Totdusverre is het zóó, dat de verpleegsters linnen krijgen, waarvan zij uniform kleeding en schorten jnaar model moeten maken, terwijl die kleeren na zes maanden haar eigendom worden. Vanmorgen is mij dat nog verzekerd namens den persoon, die dat het best kan weten. Nu wil ik vragen: is dat alles vast te leggen in een motie? Ik vind dat niet iets, wat hier absoluut vast geregeld kan worden. Het is ook iets, wat varieeren kan naar gelang van de omstandigheden. Al vond een deel vari den Raad het vreeselijk onbillijk tegenover onderwijzeressen en dienstmeisjes, dat de verpleegsters wel vrije kleeding zouden krijgen, ik zou zeggendat is nog geen reden dat wij het niet zouden geven en zoo ook omgekeerd. Zooals ik reeds zeide, de omstandig heden moeten hier beslissen. Ik wil daarom den heer Dubbeldeman in overweging geven de motie in te trekken; dat vind ik aangenamer dan dat zij verworpen wordt. Men late de regeling over aan het bestuur, dat thans reeds met deze zaak bezig is. Wij kunnen dat met ons allen hier niet regelen. Het zou iets anders zijn, als wij hier te doen hadden met een onaf hankelijk bestuur, waarop wij geen toezicht hadden en als ons dan om subsidie werd verzocht, maar hier hebben wij een commissie van beheer, door den Raad uit zijn midden gekozen met als voorzitter veelal een Wethouder, die ook door den Raad gekozen is. Mijn advies zou dus zijn het aan het bestuur over te laten. Ik vind den Raad niet geschikt om deze zaak officieel te regelen. Ik meen, dat niemand principieel zal zijn tegen hetgeen ik gezegd heb. De heer Sijtsma. M. d. V. Als u eerst de sprekers beant woord hadt, dan had ik mijn rede van daar straks achter wege kunnen houden. Het komt er nu eigenlijk op neder, dat het geschiedt, zooals de heer Dubbeldeman wil; al gebeurt het misschien op een beetje eigenaardige wijze; maar dat hebben wij uit de rede van den Wethouder absoluut niet kunnen opmaken. Diens betoog kwam hierop neder: het is gewenscht, maar het ge beurt niet. Ik zal er nu niet verder op ingaan, maar na uw rede niet voor de motie stemmen. Mevrouw DubbeldemanTrago. M. d. V. Ik wil er de aandacht op vestigen, dat nog steeds het verschil tusschen verpleegsters en verplegers gehandhaafd blijft. De verplegers krijgen hun kleeding, de verpleegsters niet. Waarom dat ver schil gemaakt tusschen mannen en vrouwen? Verder wil ik eraan herinneren, dat een dienstmeisje, dat verplicht wordt een speciale japon te dragen, daarvoor van hare mevrouw vergoeding krijgt. De Voorzitter. Ik wil mevrouw DubbeldemanTrago doen opmerken ik ben ook wel eenigszins in huishoudelijke zaken thuis dat het soort dienstbodenjaponnen, waarop zij doelt,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 23