MAANDAG 10 MEI 1920. meester en Wethouders voorgesteld, voldoende geacht kan worden en dan kunnen wij constateeren, dat, wanneer wij het niet voldoende hadden gevonden, wij het anders zouden hebben voorgesteld. Wij zijn van oordeel, dat het voorgestelde loon aan billijke eischen voldoet, en wij moeten met het oog op de verhoudingen de aannneming van het amendement ten zeerste ontraden. Wat betreft de gelijkheid in positie van alle boden, wij komen daarmede op een terrein, waarop wij in bijzonderheden zouden moeten afdalen, en dat wensch ik niet te doen. Alleen constateer ik dat Burgemeester en Wethouders, kennende alle omstandigheden, van oordeel zijn dat het ge- wenscht is aan den Raad voor te stellen wat hier voorgesteld is. Er is niet naar willekeur gehandeld, maar het heelt een bepaalde reden dat Burgemeester en Wethouders gekomen zijn met het voorstel zooals het daar ligt en de aanneming van het amendement moeten wij ontraden. De Voorzitter. Ik heb van de heeren Dubbeldeman en van Stralen een amendement ontvangen, om het salaris van den gemeentebode te stellen op f 1900.tot f 2300. Voldoende ondersteund, maakt dit amendement een onder werp van beraadslaging en stemming uit. De heer Dubbeldeman. Ik had wel verwacht van den heer Oostdam, dat hij in het belang van zijn rug wel weer zou terugkrabbelen. Dat zijn wij van dien kant gewend. Men probeert daar wel eens een oogenblik zelfstandig te loopen men wil daar wel eens blijk geven ook iets goed te willen, maar als het er tenslotte op aankomt, dan krabbelen de heeren weder terug; dan hebben zij maling aan ons en onze argumenten. Maar als zij zeggen dat zij maling aan ons hebben, dan erkenen zij daarmede ook, dat zij maling hebben aan de arbeidersklasse, en dat zal ons niet opbreken maar wel aan uw partij, mijnheer Oostdam! Dat laat mij Siberisch koud als u de arbeiders steeds voor den kop wil stootenu kunt wat mij betreft doen en laten wat u wilt; u is zoo vrij als een vogel in de lucht. De heer Pera komt steeds aandragen met de bewering, dat Burgemeester en Wethouders best weten wat er verdiend moet wordendie weten het dus en de Raad weet er niets van. Zooals de Wethouder voor Arbeidszaken de zaak hier ver dedigt, komt het er eigenlijk op neder, dat de Raad steeds moet slikken wat van dien kant komt; aan niets mag iets veranderd worden. Ik kan begrijpen, dat Burgemeester en Wethouders zooals dit schema ingediend is door hen, in het groot daaraan niet veel zullen laten knabbelen, maar dat er niet een klein stukje afgeknaagd mag worden, kan ik niet begrijpen,Wat maakt die kleine som eigenlijk uit? Het gaat om een bedrag van ƒ200.tot ƒ300.Dat is geen bedrag, waarvoor de Wet houder van Financiën behoeft om te vallen. Men zegt, dat de Wethouder zich er niet bij zou kunnen nederleggen, als er veel verandering werd gebracht in het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Neen, hij heeft zelf bij de algemeene beraadslaging gezegd, dat hij zou weg gaan als er iets aan veranderd werd. De heer van der Pot. Volstrekt niet. De heer van der Lip. Zoo gek is hij niet. De heer Dubbeldeman. Ik meende verstaan te hebben, dat de heer van der Pot dat in eerste instantie had gezegd. En wat betreft de interuptie van den heer van der Lip, als wij zotten zijn, dan zijn er meer; dan zijn er grootere zotten dan wij. Het zal in de geschiedenis blijken, wie de zotten zijn geweestwij, die na lang tobben hier binnen gedrongen zijn, of zij, die zoo lang hier ten nadeele der arbeidersklasse de lakens uitgedeeld hebben. De Wethouder voor Arbeidszaken beweert maar steeds, dat, wat Burgemeester en Wethouders willen doen, voldoende is; en als door ons en enkele andere Raadsleden wordt betoogd, dat het salaris van die menschen in verband met hun uitgaven te gering is, dan weten wij er niets van. Wij hebben-het toch nagegaan aan de hand van de toe standen in andere plaatsen, en als wij komen met gegevens omtrent andere plaatsen, zooals ik straks deed ten aanzien van den amanuensis le klasse toen ik Rotterdam aanhaalde, dan krijg ik geen antwoord daarop en legt men mijn argument naast zich neder; dan gaat men een anderen kant uit en gaat men zoeken, zooals de Voorzitter deed ten aan zien van den amanuensis in Rijksdienst. En als de Voorzitter een uitstapje maakt naar het Rijk, dan mag ik het ook naar andere steden wel doen. Ik acht het billijk om, als wij de menschen verplichten een bepaalde kleeding te dragen, daarvoor een vergoeding te geven. Het moge waar zijn wat de Voorzitter zegt, dat het een ongeschreven recht is, maar wij verplichten hen toch ertoe. Nu zegt men, dat zij daarvoor reeds eenige verhooging van salaris gehad hehben, maar daarbij is met duurder wor den der kleeding geen rekening gehouden, want een salaris van ƒ1809.tot ƒ2309.laat die uitgave niet toe, en is geen belooning voor de werkzaamheden, welke deze personen hier moeten verrichten. Zij moeten hier van alles doen, en met alles op de hoogte zijn. Ik zou het er niet gaarne voor doendat wil ik ruiterlijk zeggen. De heer Pera. Ze kunnen je daarvoor niet gebruiken. De heer Dubbeldeman. Dat is de vraag nog. De heer van der Pot. M. d. V. Voor de overige Raads- leden zal het wel overbodig zijn, dat ik het zeg, maar, nu de heer Dubbeldeman er voor den tweeden keer op terugge- komen is, wensch ik toch even te doen opmerken, dat hij, betgeen ik bij de algemeene beschouwingen heb gezegd, abso- luut verkeerd weergeeft. Ik heb niet gezegd had ik het gezegd, dan zou ik immers een volmaakt ongeoorloofde pressie op den Raad hebben uitgeoefend dat ieder voorstel, dat werd aangenomen en waardoor ook maar eenigszins een ver booging kwam bij hetgeen Burgemeester en Wethouders voorstelden, voor mij onaannemelijk was. Ik heb alleen ge zegd, dat dat gold voor voorstellen, welke in belangrijke mate verhooging van het totaal bedrag zouden te weeg brengen, en ik heb met name genoemd het voor rekening van de ge meente nemen van de 5 voor de premie ten behoeve van het weduwen- en weezenpensioen en het toekennen van een kindertoeslag. Het is dus onjuist, dat de heer Dubbeldeman de gedachte tracht te wekken alsof ik over elk voorstel, dat eenige verhooging der uitgaven mocht brengen, een dergelijk «onaannemelijk" zou hebben uitgesproken. Als dat waar was, zou ik dan ook hier al niet meer zitten, omdat immers reeds een voorstel tot verhooging van de loonen der brugwachters is aangenomen. Dat moest den heer Dubbeldeman reeds de overtuiging hebben gegeven, dat hij, hetgeen ik heb gezegd, verkeerd heeft opgevat. De Voorzitter. Ik kom alleen op de kwestie va» de klassen. De heer Dubbeldeman weet waarschijnlijk heel goed wat boden zijn, maar misschien weet hij niet, dat de boden diensten van zeer verschillenden aard zijn. Terwijl men vroeger kon zeggen, dat de boden eigenlijk alleen bood schappen deden, is het thans, nu men als gevolg van de uitbreiding van de gemeentelijke bemoeiingen meer verzoeken krijgt om inlichtingen te geven, wenschelijk, dat een bode, al behoeft hg dan geen geleerde te zijn, toch eenige meerdere ontwikkeling heeft. Altijd was dat eigenlijk wenschelijk ge weest, maar er werd niet opgelet. Om de boden in de gelegen heid te stellen, hun taak beter waar te nemen, is dan ook de maatregel ingevoerd, dat veel meer stukken per post wor den verzonden dan vroeger. Een bode moet nu iemand zijn, die b.v. ook stukken kan overschrijven, korte briefjes kan stel- len en die althans zonder fouten kan schrijven. Ik wil de zaak onpersoonlijk behandelen, maar er zij,» boden met uieer en boden met minder ontwikkeling. Nu beeft men hier niet, zooals .men dien in de meeste andere plaatsen vindt, een zoogenaamden kamerbewaarder, een bode, die ten dienste van den Burgemeester ot van Burge meester en Wethouders is, niet om hen persoonlijk te be dienen, maar omdat het herhaaldelijk noodig is inlichtingen te geven aan het publiek. Men weet niet waarmede de men- I schen al niet komen; dikwijls komen er menschen bij mij persoonlijk, tot wie ik moet zeggen: was maar even naar dat of dat bureau gegaan; daarom moeten wij een bode hebben, die in den gang van zaken goed thuis is en het publiek den weg kan wqzen. Eigenlijk zou men twee soorten boden moeten hebben, maar, omdat Burgemeester en Wethouders weten, dat er bij den Raad een aversie bestaat om klassen te scheppen, hebben zij gemeend het op de beste en zachtste wijze t& kunnen doen door hetzelfde stelsel aan te nemen als óók wel bij de politie bestaat. Burgemeester en Wethouders hebben daarom gezegd geen rangen bij, de boden, maar degene, die kamerbewaarder I is, krijgt ƒ199.meer. Deze vei richt ook meer diensten dan de i anderen en zijn werk is ook niet klaar alvorens de Burgemeester en de Wethouders het Stadhuis hebben verlaten. Men kan wel willen vasthouden aan dien achturigen werkdag, maar een Bur gemeester kan niet zeggen, als het 5 uur of 5| uur is en er is nog iets te doen ik ga naar huis, want het is 5 uur. Men kan toch niet van het geheele stedelijk bestuur een janboel maken! Ik zou den Raad in overweging willen geven het onderscheid dus te handhaven. Het doel is. geenszins om iemand daarmede een gunst te bewijzen, maar er wordt door voorkomen, dat men een ingewikkeld rangenstelsel of bevoorrechting op de een of andere manier krijgt. In gemoede raad ik aan Burgemeester en Wethouders; in deze te volgen, zonder te meenen, dat Burgemeester en Wethouders biermede een verkeerde voor keur willen te kennen geven.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 15