103 II. VERORDENING, regelende de invordering van de belas ting onder den naam van „Marktgeld" in de gemeente Leiden. Artikel 1. De invordering van deze belasting geschiedt door den Directeur en den Adjunct-Directeur van den Marktdienst en de verder daartoe door Burgemeester en Wethouders aan gewezen ambtenaren. v Art. 2. De betaling geschiedt op de eerste aanvrage van de met de invordering belaste ambtenaren, tegen door hen af te geven kwitantie. Blijft de belastingschuldige in gebreke aan die aanvrage te voldoen, dan zijn de in het eerste lid genoemde ambtenaren bevoegd de ingenomen plaats dadelijk op zijn kosten te doen ontruimen. Art. 3. Het bewijs, dat de belasting is voldaan, moet aan de in artikel 1 genoemde ambtenaren op de eerste vordering wor den vertoond, bij gebreke waarvan het marktgeld alsnog ver schuldigd is. Art. 4 Overtreding of ontduiking van de bepalingen dezer veror dening ot van die op de heffing, poging daartoe of mede plichtigheid daaraan, wordt gestraft overeenkomstig de be palingen van de artikelen 271 en volgende der Gemeentewet. Art.- 5. De in artikel 1 genoemde ambtenaren houden registers, waarin zij de ontvangen marktgelden behoorlijk opteekenen. Die gelden worden door hen dagelijks aan den Directeur van den Marktdienst verantwoord en door dezen wekelijks bij den Gemeente-Ontvanger gestort. Art. 6. Deze verordening treedt in werking op 1 Juli 1920. Op dat tijdstip vervalt de verordening van 3 September 1907 (Gemeenteblad no. 21), regelende de invordering der belasting onder den naam van marktgeld te Leiden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 166. Leiden, 12 Mei 1920. Nu een verhooging van het havengeld en het bruggeld is tot stand gekomen en wij U ook reeds een voorstel tot her ziening van het marktgeld hebben gedaan, behoort ook een wijziging van de belasting, welke onder den naam van Mig- geld" in deze gemeente wordt geheven, niet achterwege te blijven. Wij bieden (J daarom hierbij ter vaststelling aan een tweetal ontwerp-verordeningen, welke de heffing en de invordering van deze belasting opnieuw regelen. De tarieven van artikel 2 zijn, wederom met het oog op de meerdere kosten voor de werken ten behoeve der scheep vaart te maken, alle verdubbeld, terwijl de groep van vaar tuigen met een laadvermogen van 50 ton en daarboven ge splitst is in die van 50 tot 150 ton en die van 150 ton en daarboven. Ook de bedragen, genoemd in artikel 4, ondergaan bij aanneming van ons voorstel een niet onbelangrijke ver- hóoging, behalve het tarief voor de roeibootjes van minder dan 3 ton laadvermogen, omdat wij voor de eigenaars van deze vaartuigen, meestal zoogenaamde peurschuitjes, het be staande tarief al hoog genoeg achten. Voorts is in het eerste lid van artikel 2 duidelijkheidshalve gesproken van «alle ge heel of gedeeltelijk tot woning gebezigde of bestemde vaar tuigen". Uit artikel 5 is, evenals dit bij de havengeld- en de brug geldverordening plaats vond, de laatste helft van het tweede lid geschrapt. Overigens hebben wij de redactie van de thans geldende verordening behouden. Den inhoud der invorderingsverordening hebben wij zooveel mogelijk gelijkluidend gemaakt aan dien van andere soort gelijke verordeningen. Wij geven U thans in overweging de heffing en de in vordering van de belasting, genaamd «liggeld opnieuw te regelen en daartoe over te gaan door vaststelling van de navolgende verordeningen I. VERORDENING, regelende de heffing van eene belasting onder den naam van „Liggeld" in de gemeente Leiden. Artikel 1. Van vaartuigen, liggende in de openbare gemeentewateren, wordt eene belasting geheven onder den naam van «Liggeld", in de gevallen, in de volgende artikelen vermeld. Onder vaartuigen zijn niet begrepen houtvlotten. Art. 2. Van vaartuigen, welke gebruikt worden voor den verkoop van waren en verder van alle geheel of gedeeltelijk tot woning gebezigde of bestemde vaartuigen, die langer dan veertien dagen onafgebroken binnen de gemeente verblijven, wordt voor elk etmaal ot gedeelte daarvan geheven: bij een laadvermogen van minder dan 3 ton 0.20 van 3 tot 10 ton0.30 van 10 tot 30 ton0.40 van 30 tot 50 ton- 0.50 van 50 tot 150 ton0.60 van 150 ton en daarboven1. Ter keuze van den belastingschuldige kan de betaling ook per week plaats hebben, in welk geval de belasting bedraagt bij een laadvermogen van minder dan 3 ton f 0.80 van 3 tot 10 ton«1.20 van 10 tot 30 ton«1.60 van 30 tot 50 ton2. van 50 tot 150 ton2.40 van 150 ton en daarboven4. Bij betaling per week wordt de week gerekend van Maandag tot en met den daarop volgenden Zondag. Art. 3. In afwijking van het bepaalde bij het vorige artikel wordt van vaartuigen, geladen met brandstoffen, aan de markt ge legen, voor elke drie dagen of gedeelte daarvan geheven 1.terwijl van vaartuigen, geladen met goederen, welke in het veilingslokaal op de Bloemmarkt worden geveild, geen belasting wordt geheven. Art. 4. Van vaartuigen, waaraan door Burgemeester en Wethou ders een vaste ligplaats is toegestaan, wordt per jaar of ge deelte daarvan geheven bij een laadvermogen van minder dan 3 ton f 2.— van 3 tot 6 ton 4. van 6 tot 10 ton 5. van 10 tot 20 ton6. van 20 tot 30 ton7. van 30 tot 40 ton8. van 40 tot 50 ton10. van 50 ton en daarboven12. Het jaar loopt van 1 Januari tot ultimo December. Art. 5. Het laadvermogen wordt bepaald overeenkomstig den van kracht zijnden Rijksmeetbrief of daarmede krachtens wette lijke bepalingen gelijkgestelde documenten, een en ander met inachtneming van denzelfden voet van herleiding, als krach tens wettelijke bepalingen door het Rijk is voorgeschreven. Bij gemis van een meetbrief kan het op de ijkplaat aange duide laadvermogen tot grondslag voor de heffing dienen. Bij gebreke van een en ander of bij weigering om den meetbrief te vertoonen, wordt het laadvermogen van het vaartuig door den ambtenaar, met de invordering der belas ting belast, geschat en is de belasting naar die schatting verschuldigd. Wanneer de belasting naar schatting is geheven en binnen twee maanden na de betaling een Rijksmeetbrief wordt aan geboden, wordt, tenzij de schatting liet gevolg was van weige ring om het stuk te vertoonen, het te veel berekende terug gegeven. Art. 6. Bij besloten water is de belasting, geheven krachtens artikel 3 dezer verordening, na twee achtereenvolgende betalingen niet verder verschuldigd. Art. 7. De belasting is verschuldigd door den schipper of eigenaar van het vaartuig. Art. 8. Deze verordening treedt in werking op 1 Juli 1920. Op dat tijdstip vervalt de verordening van 10 October 1912 (Gemeenteblad no. 28), regelende de heffing van eene belas ting onder den naam van «Liggeld" in de gemeente Leiden. i

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 5