198
MAANDAG
3 MEI 1920.
aan die personen de toeslag niet is uitgekeerd. Het eenig
mogelijke is, dat wij nagaan of aan de Lichtfabrieken bij de
aanstelling van verschillende categorieën van het personeel
een verschillenden norm wordt aangenomen, en dan zou men,
als dat noodig bleek, wellicht in dat geval het verband met
de gemeente wat korter kunnen laten duren dan van af 1
Januari 1919; maar men moet niet verschillende personen
noemen en vragen om die gevallen te onderzoeken. De ge
noemde gevallen zijn onderzocht en geen van die menschen
was op 1 Januari 1919 in los-vasten dienst bij de gemeente.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik wil de motie terug
nemen en overwegen een ander voorstél te doen in den
geest als door u is aangegeven.
De Voorzitter. Gij kunt het nu doen, want de zaak moet
vandaag eindigen; U kunt b.v. een voorstel indienen, waarbij
aan Burgemeester en Wethouders wordt verzocht hun stand
punt in dien zin te wijzigen, dat aan alle los-vasten, behalve
die, welke volgens de arbeidsmarkt zijn betaald, voorzoover
zij na 1 September 1919 in gemeentedienst zijn aangesteld,
de uitkeering zal worden gegeven.
De heer J. P. Mulder. M. d. V. Als de Raad op uw denk
beeld ingaat, krijgen wij later weer gevallen van menschen,
die enkele dagen vóór 1 September zijn aangesteld.
lie heer de Lange. M. d. V. Er is toch niets uit te maken.
Wij hebben het Raadsbesluit ter uitvoering in handen van
Burgemeester en Wethouders gesteld.
De Voorzitter. Dan kunt gij er tegen stemmen, maar de
zaak moet vanmiddag worden uitgemaakt, want wij kunnen
niet in iedere Raadsvergadering er over spreken. Al de ge
vallen, die genoemd zijn, zijn billijk behandeld overeenkomstig
de door Burgemeester en Wethouders getroffen regeling, maar,
wil men een andere regeling, dan moet men daartoe een
voorstel doen, b.v. verzoeken den datum van 1 Januari 1919
te veranderen.
De heer Elkerbout. M. d. V. Zou het niet mogelijk zijn,
dat ten aanzien van het personeel van de Lichtfabrieken, waar
onder, naar den indruk dien wij hebben gekregen, wel per
sonen zijn, die niet hebben ontvangen wat hun had behooren
te worden toegewezen, met eenigen spoed wordt nagegaan of
er wellicht personen gepasseerd zijn, die op de uitkeering
aanspraak konden maken? Men krijgt dan een onderzoek in
algemeenen zin.
De heer van der Pot. M. d. V. Deze zaak komt in de Com
missie voor de Lichtfabrieken aan de orde en dat dit nog
moet geschieden is het gevolg van het feit, dat die Commissie
in het begin van de maand vergadert en zoodoende eerst na
aanstaanden Vrijdag haar antwoord kan geven op de gestelde
vraag. Maar ik wensch te doen opmerken misschien komt
het, omdat ik de zaak met den Directeur mondeling heb be
sproken en niet alleen inzage heb genomen van de schrifte
lijke toelichting, welke ook de andere heeren hebben gezien
dat mijn oordeel is, dat bij de Lichtfabrieken niet naar een
anderen maatstaf is gehandeld dan bij de overige takken
van dienst.
Wat. betreft het verschil in de uitvoering van het uitkee-
ringsbesluit tusschen slos-vast" en «tijdelijk" personeel, dit
is niet gemaakt, omdat men de uitkeering wel wilde geven
aan de hooger bezoldigden en niet aan de lager bezoldigden,
want dat zou natuurlijk een dwaze en door iedereen afge
keurde oplossing zijn geweest, maar omdat er een intern ver
schil is tusschen »los-vast" en «tijdelijk". Als iemand tijdelijk
wordt aangesteld is de bedoeling van dat tijdelijk, dat hij
later, als hij voldoet, in vasten dienst zal overgaan, en die
tijdelijk aangestelden ^ijn volgens onze interpretatie van het
Raadsbesluit met vasten gelijk gesteld.
De heer de la Rie. Behalve degenen, die na 1 Januari zijn
aangesteld.
De heer van der Pot. Neen die net even goed. Maar bij
»los-vast" is bet iets anders. Los-vast is iemand die door den
loop der omstandigheden lang in lossen dienst is: men kan
dat tevoren niet zeggen. Men wordt aangesteld als los en, als
men dan eenigen tijd als zoodanig werkzaam is, valt men
het is een ook elders voorkomende, maar vrij zonderlinge uit
drukking onder de rubriek van de zoogenaamde »los-vaste"
werklieden. Het kan zijn, dat men tot iemand zegt, dat hij
valt in de categorie van de los-vasten, maar dat beteekent
niet dat hij een aanstelling als los-vast werkman heeft ge
kregen, doch dat zijn los dienstverband een zekeren termijn
heeft overschreden.
Nu is het inderdaad waar zooals de heer van Stralen on
derstelt, dat die categorie van tijdelijken meer voorkomt onder
de ambtenaren en de categorie van los-vasten meer onder de
werklieden; maar dat is heel wat anders. Er is tweeëriei
maatstaf aangelegd en daarop komt het aan. De tijdelijken
mochten in dezen niet achtergesteld worden bij de vasten;
maar voor degenen, die in los dienstverband waren en wier
loon dus over het algemeen op anderen grondslag was geregeld,
was er geen reden om hen de uitkeering te geven, tenzij
weder het dienstverband geruimen tijd had geduurd en als
grens daarvoor namen wij 1 Januari 1919.
Naar aanleiding van hetgeen de heer Knuttel gezegd heeft,
wil ik er op wijzen, dat men toch voor de interpretatie van
een Raadsbesluit niet te rade moet gaan bij degenen die er
tegen waren. De heer Knuttel had het voordurend erover, dat
dit toch de bedoeling niet was geweest en men dat niet op
het oog had gehad. Hij stond toen evenwel op het andere
standpunt.
Er waren namelijk in October twee standpunten. De heer
van Stralen stelde voor de uitkeering te geven aan een ieder,
ook aan de lossen, natuurlijk niet aan alle lossen evenveel,
maar aan ieder naar verhouding tot den tijd dat zij in dienst
waren. Daarnaast stond het denkbeeld van Burgemeêster en
Wethouders, die de zaken in concreto wenschten te bezien na
daarvoor hunnerzijds normen te hebben gesteld. Dit laatste is
aangenomen en nu moet men, als men een interpretatie ver
langt, te rade gaan bij hen die dit voorstel aanvaard hebben
en niet bij hen die, zooals de heer Knuttel, iets anders ge
wild hebben.
Van degenen, die vóór het voorstel van Burgemeester en
Wethouders gestemd hebben, heb ik geen oppositie vernomen
tegen de uitvoering van het Raadsbesluit.
- De Voorzitter. De heer Dubbeldeman deelt mede, dat hij
zijne motie intrekt en haar vervangt door de volgende motie:
«De Raad spreekt de wenschelijkheid uit een Raadscommissie
te benoemen om te onderzoeken in hoever het Raadsbesluit
van 16/10M9 onbillijk werkt voor personen of groepen van
personen."
Ik moet mij namens Burgemeester en Wethouders tegen
deze motie verklaren.
Burgemeester en Wethouders hebben uiteengezet, dat hun
besluit, geheel overeenkomstig den geest van het Raadsbesluit
is genomen en onpartijdig is uitgevoerd en ik zie daarom
niet in dat onjuist is wat in deze geschied is.
Ik moet nu den Raad ontraden hiervoor een commissie te
benoemen, die buiten ons om het geval van iederen persoon
in gemeentedienst zal gaan behandelen; men zal daar allicht
geleid worden door persoonlijke indrukken en dat zal waar
schijnlijk aanleiding geven tot heel wat misverstand.
Wordt de motie van den heer Dubbeldeman ondersteund?
Aangezien zij voldoende ondersteund wordt, maakt zij een
onderwerp van beraadslaging en stemming uit.
Dan is nog ingekomen een motie van den heer Knuttel,
luidende:
«De Raad verzoekt Burgemeester en Wethouders voor de
uitkeering in eens alsnog in aanmerking te brengen degenen
die sedert 1 September 1919 in geregelden dienst der gemeente
zijn geweest."
De bedoeling van den heer Knuttel is om den termijn van
1 Januari 1919, welken Burgemeester en Wethouders hebben
*aangenomen, acht maanden later te stellen. De kwestie is
deze, dat er een relatie bestaat tusschen de los-vasten en de
gemeente en nu hebben Burgemeester en Wethouders aan
genomen, dat een los-vaste op 1 Januari 1919 in dienst van
de gemeente moet zijn geweest om voor de uitkeering in eens
in aanmerking te komen, maar de heer Knuttel wil den
Raad de wenschelijkheid laten uitspreken, dat iemand voor
die uitkeering in aanmerking zal komen, als hij op 1 September
1919 in los-vasten dienst van de gemeente was.
De heer de Lange. M. d. V. Dit is toch een voorstel, dat
krachtens het Reglement van Orde niet in deze vergadering
kan worden behandeld.
De Voorzitter. Het is een motie, want er staat in, dat
de Raad de wenschelijkheid uitspreekt.
De heer van der Lip. M. d. V. Het voorstel komt mijns inziens
in strijd met het Reglement van Orde, dat bepaalt, dat een
voorstel om op een vroeger genomen Raadsbesluit terug te
komen niet mag worden behandeld, indien het niet op den
oproepingsbrief is vermeld.
De heer van Hamel. M. d. V. Is het niet bij benadering
te zeggen hoeveel duizenden dat zou kosten?
De heer van der Pot. M. d. V. Ilc zou nog even een vraag
willen stellen. Gesteld, dat deze motie wordt aangenomen,
is het dan de bedoeling, dat ook degenen die op 1 October