MAANDAG 3 MEI 1920. 197 De heer de la Rie. Als de menschen mij op dergelijke wijze aanvallen, zal ik antwoorden op de manier als ik zelf wil. Omdat die menschen het ongeluk hadden een kleine be trekking te hebben en dus niet in de eer kwamen om tijde lijk te worden aangesteld, maar los-vast in dienst werden genomen, is hun de uitkeering onthouden. De heer van Stralen. M. d. V. Ik kan zeer kort zijn, om dat het meeste van hetgeen ik wilde zeggen reeds door mijri partij genooten in het midden is gebracht. Het is wel eigenaardig, dat de kwestie van het niet betalen van de uitkeering bijna uitsluitend aan de Lichtfabrieken voor komt. Dat komt, omdat men daar zooveel categorieën van aanstellingen beeft: los, los-vast, tijdelijk en vast. Dientenge volge kan het voorkomen, dat bij de uitvoering van bepaalde Raadsbesluiten ten opzichte van verschillende indeelingsgroepen eenig misverstand ontstaat. Dat is, geloof ik, ook hier het geval. Bij de bespreking van een adres, dat eenige vergaderingen tevoren door den Centralen Ambtenaarsbond is ingezonden en door mij toegelicht, is gebleken, dat de onbillijkheid, die nu bestaat, hoofdzakelijk zit in de kwestie zooals die door den heer de la Rie is toegelicht. Het is inderdaad juist, dat bij de Lichtfabrieken de lagere categorieën van ambtenaren los-vast en de hoogere tijdelijk worden aangesteld. Daarin schuilt de onbillijkheid en het ware gewenscht, dat Burgemeester en Wethouders aanleiding konden vinden dien toestand, welken de meerderheid van den Raad ongetwijfeld als een onbillijk heid zal gevoelen, weg te nemen. Dat men geen uitkeering krijgt alleen omdat men tegen een lager salaris is aangesteld, terwijl zij, die op een hooger salaris zijn benoemd, wel in de termen vallen om de uitkeering te krijgen, moet een aanlei ding voor Burgemeester en Wethouders zijn hun standpunt, te herzien. Toen ik de toelichting op genoemd adres gaf, een toelichting, waarvan gij gezegd hebt, Mijnheer de Voorzitter, dat die zoo duidelijk was, hebt gij toegezegd de zaak te zullen nagaan en, waar nu de kwestie door den heer Dubbeldeman was aange sneden, had ik verwacht te zullen hooren hoe het staat met het vraagstuk van het »los-vast" en het «tijdelijk". Had men voor die onderscheiding bepaalde redenen aangevoerd, dan hadden wij misschien met de redeneering van Burgemeester en Wethouders kunnen accoord gaan, maar nu is dat aller minst mogelijk. Indien het zoo staat, dat de lager bezoldigde groepen los- vast worden aangesteld en de hooger bezoldigde groepen tijdelijk, en als naar aanleiding daarvan de menschen met de laagste loonen, die dus de uitkeering het meest noodig hebben, deze niet krijgen, dan moet dat als een onbillijkheid op den Raad inwerken. Ik geef toe, dat indertijd door het amende ment van den heer de' Lange, waarbij werd bepaald, dat alleen de losse menschen, die reeds een jaar in dienst van de gemeente waren, de uitkeering zouden krijgen, een zekere grens is gesteld, maar de onbillijkheid is juist, dat een zekere categorie, welke nog niet een jaar in gemeentedienst was, doch alleen bet geluk had van tijdelijk te zijn aangesteld, over dien korteren tijd de uitkeering wel heelt gekregen, ter wijl daarentegen den lageren groepen, aan welke bij de aan stelling een andere naam is gegeven, de uitkeering is onthouden. De heer Dubbeldeman zou mijns inziens zijn motie kunnen intrekken, indien .Burgemeester en Wethouders de onbillijk heid van de uitvoering van het Raadsbesluit op dit gebied* inzagen en toezegden hun standpunt te zullen herzien. De heer de Lange. M. d. V. Wat ons vanmiddag over komt, kan ons herhaaldelijk overkomen, indien wij ons plaatsen op het standpunt, dat de heeren die critiek uitoefenen, inne men. Aan Burgemeester en Wethouders is overgelaten de beslissing in de moeilijkheden, waartoe de uitvoering van het Raadsbesluit aardeiding zou geven. Indien de uitvoering van het Raadsbesluit gegeven was in de handen van de heeren van Stralen en Dubbeldeman. weet ik niet hoe het geweest zou zijn, maar dit weet ik wel, dat, als wij dan den middag er aan gingen spandeeren om te beoordeelen of die heeren het naar den zin van alle anderen hadden gedaan, zij evenzeer critiek zouden hooren als thans met Burge meester en Wethouders het geval is. De heer Dubbeldeman. Dat wij te veel hadden gegeven! De heer de Lange. Ik spreek geen oordeel uit: ik zeg alleen, dat ook gij geen onbevlekt werk zoudt hebben gedaan. De heer Knuttel zou dat ook niet gedaan hebben en ik evenmin. Als wij op zulk een manier te werk wilden gaan als de interpeilant, dan zou de Raad zelf zijne besluiten moeten uitvoeren, wat ook onzinnig zou zijn. Men mag niet vorderen, dat, wanneer ik de uitvoering van een besluit geef in handen van anderen, die anderen dat be sluit zoo zullen uitvoeren als het in mijn gedachten ligt. Die anderen kunnen het besluit alleen uitvoeren zooals zij het lezen en verklaren, maar niet zooals het in eens anders gedachten ligt. Dit zou zijn een zeer onbillijke eisch, dien men tegenover niemand mag stellen en dus ook niet tegen over het college van Burgemeester en Wethouders van Leiden. Wij hebben als Raad de uitvoering van dit besluit gelegd in handen van Burgemeester en Wethouders en moeten dus berusten in de wijze waarop zij het uitvoeren, tenzij wij kunnen aantoonen dat de uitvoering in flagranten strijd is met de bewoordingen van het besluit, en dat is door geen van de heeren aangetoond. Ik acht deze geheele discussie verloren tijd en moet natuur lijk bestrijden elk voorstel dat nu nog trachten zal een wijzi ging .te brengen in het besluit van 16 October. Ik zou alleen nog aan de heeren willen zeggenals gij u er niet mee vereenigen kunt dat de uitvoering der Raads besluiten is gelegd in handen van Burgemeester en Wethou ders, ziet dan in 't vervolg een anderen weg te vinden; naar mijn oordeel is die er echter niet. De Voorzitter. Ik heb van den heer Dubbeldeman deze motie ontvangen »De Raad spreekt als zijne meening uit, dat alsnog voor de uitkeering in eens in aanmerking komen: Mej. Bonnet, W. vom Hofe, D. Prinsen, Mej. E. H. Bik en bovendien alle personen, die gelijk te stellen zijn met bovengenoemde per-, sonen." Ik wil verklaren, dat deze motie onmogelijk uit te voeren is. Wie zijn met die personen gelijk te stellen? Wie moet dat uitmaken? Ik ga voor een groot deel mede met wat gezegd is door de heeren de Lange en van Stralen. Er is een Raadsbesluit genomen; wij hebben bij de uit voering ervan er absoluut niet tegen gezondigdwij hebben het uitgevoerd te goeder trouw, geheel in den geest, zooals de heer van Stralen zeide, van wat hier gesproken was. Nadat de motie van den heer van Stralen om het losse personeel ook de uitkeering ineens toe te kennen, verworpen was, moesten wij aannemen dat er een zekere termijn verloopen moest zijn gedurende welken men'onafgebroken werkzaam was als losvast. Dien termijn hebben wij genomen vanaf 1 Januari 1919. Nu is in geen van de genoemde gevallen door Burgemeester en Wethouders gehandeld in strijd met het besluit van den Raad of in strijd met het besluit van Burgemeester en Wethouders, ter uitvoering van de beslissing van den Raad. En wat nu betreft hetgeen de heer Sijtsma zegt, iedereen kan wel zoo'n persoon op de proppen brengen, die, doordat het een algemeene regeling is, de uitkeering gekregen heeft, terwijl zij hem billijkheidshalve niet toekwam. Wat echter betreft het geval van den door hem genoemden persoon, dat is absoluut onjuist. De man is los werkman geweest aan de Lichtfabriekenhij is een kort poosje werk zaam geweest als brugwachter of als havenrechercheur. Boven dien heeft hij een schrijven thuis gekregen waarin hem de zaak uitgelegd werd. Met ingang van 15 December jongst leden is hij eerst in vasten dienst gekomen. De heer Sijtsma zegt: hij is dan toch niet weggegaan. Het heeft er niels mede te maken; hij was in zuiver lossen dienst. De heer Dubbeldeman. Noemt u iemand geheel los, als hij tenslotte aangesteld wordt? De Voorzitter. Die man was daar ter vervanging van een zieke. Is iemand, die een betrekking tijdelijk voor een ander waarneemt, in dienst van de gemeente, zoodat hem een uit keering toekomt? Het eenige, waarover men kan twisten, heeft de heer van Stralen uiteengezet. Er zou zijn op de Lichtfabrieken een verschil van benoeming, hetwelk voor de andere takken van dienst in de gemeente niet geldt. Dat heb ik indertijd met belangstelling van den heer van Stralen gehoord en ik heb daarnaar ook geïnformeerd, maar ik heb van Commissarissen nog geen antwoord gekregen. Misschien kan de heer van der Pot daarvan een uitlegging geven. Er moeten hier in elk geval vaste regelen gesteld worden en, willen de heeren nu wijzigingen brengen in de wijze van uitvoeren van het Raadsbesluit, dan moeten zij met een motie komen ik wil hen gaarne helpen waarin die verschillende personen niet worden genoemd, maar waarin aan Burgemeester en Wethouders wordt verzocht hun norm zoo te veranderen, dat niet meer geldt als regel, dat men van af 1 Januari 1919 in gemeentedienst moet zijn geweest om de uitkeering te krijgen, maar bijvoorbeeld drie dagen vóór 1 October. Maar de speciale gevallen, welke de heer Dubbeldeman heeft opgegeven, zijn beoordeeld naar het besluit, dat door Burgemeester en Wethouders overeenkomstig het Raadshesluit is vastgesteld, en het is volkomen in orde, dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 7