MAANDAG 3 MEI 1920. 217 den: Het bedraagt dan: in plaats van het daar volgende in 1°. en 2°. te lezen: 1°. Voor stoom- en motorbooten beneden de 10 ton, per jaar per tonf 3. en voorts per jaar voor elke ton boven de 9 ton 2. 2°. Voor alle andere vaartuigen beneden de 10 ton, per jaar per ton2. en voorts per jaar voor elke ton boven de 9 ton f\."en een, van den heer Sijtsma, luidende: Ondergeteekende stelt voor om in de verordening «Haven geld" voorkomende in ingekomen stuk no. 133 achter de woordenHet bedraagt danin plaats van het daar volgende in '1°. en 2°. te lezen 1°. Voor stoom- en motorbooten beneden de 10 ton, per jaar en per tonf 3.50 en voorts per jaar voor elke ton boven de 9 ton 2.50 2°. Voor alle andere vaartuigen beneden 10 ton, per jaar per ton2.50 en voorts per jaar voor elke ton boven 9 ton 1.50 De Voorzitter. De heeren hebben gezien, dat bij het ge wijzigd tarief, door Burgemeester en Wethouders in artikel 1 voorgesteld, het College grootendeels is tegemoet gekomen aan de bezwaren van-de heeren de Lange en Sijtsma. Nu is alleen volgens het voorstel van Burgemeester en Wethouders de indeeling in drieën, terwijl die volgens de amendementen van de heeren de Lange en Sijtsma in vieren zou vallen, omdat Burgemeester en Wethouders voorstellen voor een stoom- of motorboot per jaar f 3.— als abonnement en de heeren de Lange en Sijtsma wenschen een tweeledig tarief, namelijk voor de eerste 9 ton, de heer Sijtsma 3.50 en de heer de Lange, evenals Burgemeester en Wethouders f 3.maar daarboven resp. ƒ2.50 en f 2.voor elke ton boven de 9 ton. De bedoeling van de voorstellers van de amendementen is blijkbaar geweest uit deze verordening iets meer te halen. Dit argument gaat dus na de wijziging, welke Burge meester en Wethouders aangebracht hebben, niet meer op. Handhaven de heeren de Lange en Sijtsma hunne amende menten De heer de Lange. M. d. V. Ik kan zeer kort zijn. Nu Burgemeester en Wethouders mij gevolgd hebben op den weg waarop ik den Raad heb willen brengen en zij op dien beteren weg nog een kleine schrede verder gegaan zijn dan ik, heb ik niet het minste bezwaar om die kleine schrede nog met Burgemeester en Wethouders mede te maken en trek ik mijn amendement in. De heer Sijtsma. M. d. V. Ook ik trek mijn amendement in. Het is niet om den heer de Lange na te volgen, waar ik, na de wijziging die Burgemeester en Wethouders in hun voorstel aanbrachten, al dadelijk van plan was het te doen. Ik vind het prettig dat wij Burgemeester en Wethouders in onze lijn gekregen hebben; zij kunnen er beter over oordeelen hoever kan worden gegaan, omdat zij meer gegevens hebben dan wij. Ik heb dus nu alle reden om het amendement in te trekken. De beraadslaging wordt gesloten. Het gewijzigde artikel 1 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De artikelen 2, 3, 4, 5 en 6 worden daarna zonder beraad slaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele verordening zonder hoofdelijke stemming wordt vast gesteld. VIII. Verordening, regelende de invordering van de belasting onder den naam van «Havengeld" in de gemeente Leiden. (Zie Ing. St. Nos. 133 en 138). De Voorzitter. Artikel 5 is door Burgemeester en Wet houders alsnog gewijzigd. De redactie is namelijk verbeterd en in overeenstemming gebracht met artikel 5 van de ontwerp verordening sub IV, regelende de invordering van de belasting onder den naam van «Bruggeld". Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. De artikelen 1, 2 3, en 4 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Artikel 5 nader door Burgemeester en Wethouders indien zin gewijzigd dat in het tweede lid gelezen wordt: «Die gelden worden door hen aan den Directeur van den Havendienst verantwoord en door dezen elke maand of zooveel vroeger als Burgemeester en Wethouders noodig oordeelen, bij den Gemeente-Ontvanger gestort," alsmede artikel 6 worden achtereenvolgens zonder beraad slaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de ge heele verordening eveneens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. IX. Verordening, regelende de heffing van eene belasting onder den naam van «Bruggeld" in de gemeente Leiden. (Zie lng. St. No. 133 en 138). De Voorzitter. In artikel 4 hebben Burgemeester en Wet houders alsnog den Goeden Vrijdag geschrapt. Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. De artikelen 1, 2, 3, het gewijzigd artikel 4 en de artikelen 5 en worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele ver ordening eveneens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. X. Verordening, regelende de invordering van de belasting onder den naam van «Bruggeld" in de gemeente Leiden. (Zie Ing. St. Nos. 133 en 138.) Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. De artikelen 1, 2, 3, 4, 5 en 6 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele verordening eveneens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. XI. Verordening, houdende wijziging van de verordening van 26 September 1918 (Gem.Blad No, 37), op de heffing eener belasting op tooneelvertoouingen en andere openbare ver makelijkheden. (Zie Ing. St. No. 141). De algemeene beschouwingen worden geopend. De heer Knuttel. M. d. V. Ik heb mij bij de algemeene beschouwingen over de gemeentebegrootiDg een tegenstander van deze belasting verklaard en <?p dat standpunt ben ik blijven staan. Het is een indirecte belasting, waartegen wij moeten zijn, te meer omdat het een belasting is, welke een zekere levensbehoefte, een behoefte aan vermaak zal tegen gaan en bezwaren. Ik zal niet te veel in herhalingen treden. Alleen wil ik zeggen, dat ik, waar ik tegen de belasting zelve ben, dat des te meer ben tegen de verhooging daarvan. Ook heeft het mij getroffeD, dat hierbij een groote ongelijkheid wordt geschapen tusschen muziekuitvoeringen en tooneelvoor- stellingen, welke volkomen ongemotiveerd is. Ofschoon ik dan .ook tegen de verhooging in haar geheel ben, zou ik als amen dement willen voorstellen om de tooneelvoorstellingen niet anders te behandelen dan de muziekuitvoeringen en. daarvan ook 10% te heften. De heer Heemskerk. M. d. V. Ik wensch een enkele vraag te stellen aan Burgemeester en Wethouders. In artikel 1 dat valt samen met de geheele regeling wordt gesproken van «muziek- en/of zanguitvoering", van «tooneelvoorstelling" en van «elke andere vermakelijkheid", terwijl daarbij verschil wordt gemaakt in het percentage, dat geheven wordt. Nu zou ik willen vragen waaronder Burgemeester en Wethouders gymnastiekuitvoeringen rekenen. Zij vallen niet onder de muziek- en zanguitvoeringen en, wanneer Burgemeester en Wethouders ze zouden rangschikken onder de «andere ver makelijkheden", dan zou ik dat betreuren, want het lijkt mij niet gewenscht van die gymnastiekuitvoeringen 20% te heffen. Ik stel ze op één lijn met muziek- en zanguitvoeringen. De heer de Lange. M. d. V. Ik dachtt dat het beter was, dat ik mijn amendement toelichtte bij de behandeling van artikel 1. De Voorzitter. Dat dacht ik ook. De heer de Lange. Maar als dergelijke onderwerpen bij de algemeene beschouwingen aan de orde komen als de heer Heemskerk er een heeft aangeroerd, dan word ik onwille keurig genoopt iets over mijn amendement te zeggen. De Voorzitter. Dat ben ik met u eens; daarenboven kunnen de amendementen in casu gerust bij de algemeene beschouwingen behandeld worden, nu het wel een verorde ning betreft, waarover algemeene beschouwingen worden gevoerd, maar artikel 2 feitelijk geen andere bepaling bevat dan dat de verordening in werking treedt op 1 Juli

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 27