216
MAANDAG
3 MEI 192Ü.
terugkomen en dat men er weder toe is moeten overgaan'
om een tamelijk verschil te maken ook in de salarissen, omdat
men anders niet zou kunnen krijgen de krachten, waaraan
men behoefte heeft voor een goeden gang van zaken.
De heer Knuttel. Welke zijn die andere landen? Mij zijn
ze onbekend!
De heer Pera. Rusland en Duitschland.
De heer van der Zeeuw. M.d.V. Ik moet verklaren, dat
het antwoord van de tegenstanders van mijne motie mij niet
kan bevredigen.
Ik had niet verwacht, hoewel de motie een financieel voor
deel voor de gemeente beteekent, dat deze den zegen van
den heer Pera zou krijgen.
Wat betreft de bedenking, dat wij bij aanneming der motie
geen ambtenaren zouden krijgen, dat heeft zich alleen voor
gedaan bij de ingenieurs, maar niet bij de functies, waaraan
een salaris van meer dan ƒ6000.verbonden is.
Ik meen, dat de ambtenaren die wij in dienst hebben, daarom
wel niet zullen wegloopen. Wij hebben alleen moeilijkheid
gehad om ambtenaren te krijgen, wier salaris beneden 6000.
blijft. Daarom heb ik mijn voorstel gedaan en ik zie de nood
zakelijkheid niet in om het in te trekken.
De heer Pera. M. d. V. De heer van der Zeeuw ziet de
noodzakelijkheid niet in om de salarissen te verhoogen; tot
hier toe is niet de ervaring opgedaan dat men geen ambte
naren kon krijgen behalve dan op een enkel terrein, en het
is dus niet noodig de hoogere salarissen te verhoogen naar
zijn oordeel.
Ik wil er op wijzen, dat wij tot nog toe hier doorloopend
salarissen gehad hebben die ongeveer gelijk stonden met de
salarissen elders, en het is voorgekomen dat er nog wel het
een en ander verhoogd is tusschentijds om aan goede ambte
naren te komen. Dus de ervaring, welke wij in dit opzicht
opgedaan hebben, heeft er. toe medegewerkt dat wij gekomen
zijn tot bedragen, welke thans voorgesteld worden.
Over het algemeen zijn in de laatsten tijd de salarissen
elders nog al aanzienlijk verhoogd, zoodat wij zeker in de
schaduw zouden komen te staan wanneer wij niet naar even
redigheid medegingen.
De heer van der Zeeuw kan zeggen niet te verwachten,
dat zich' geen geschikte sollicitanten zouden aanbieden,
het is toch zoo zeker als twee maal twee vier is dat wij in
moeilijkheden zouden komen en dat wij genoodzaakt zouden
worden op het door den heer van der Zeeuw gewenschte
besluit terug te komen; het is zeker zeer ongewenscht om
het in die richting te sturen.
De Voorzitter. Ik vestig er de aandacht op, dat er in den
Haag verschillende categorieën van gemeente-ambtenaren zijn
met traktementen van o. a. 6000ƒ7000, ƒ7000ƒ8000,
8000—9000, 9000—10000; dat heeft men ook in verschil
lende andere plaatsen. Men moet zich dan ook geen illusie
maken, dat men hier op den duur bekwame hoofdambte
naren zal krijgen, als men de salarissen laag stelt.
Men kan, al staat men op een ander standpunt dan Burge
meester en Wethouders, zuiver het gemeentebelang in aan
merking nemen en dan zal iedereen moeten toegeven, dat,
als wij niet krijgen prima-krachten, het de gemeente veel
meer geld zal kosten dan wanneer wij behoorlijke traktementen
geven. Als wij krijgen onkundige hoofdambtenaren, dan is dat
voor de gemeente-belangen en ook voor de gemeentefinan-
tiën nadeelig.
Men zegt: de menschen die eenmaal in onzen dienst zijn,
zullen niet wegloopen; maar ik kan verzekeren dat ik op
dit punt lang niet zeker ben en dat wij wel degelijk riskeeren,
als het systeem van den heer van der Zeeuw aangenomen
werd, dat wij verschillende hoofdambtenaren kwijt raken, en
dat wij zullen komen te zitten niet met tweede rangs krach
ten, maar met derde, vierde, en vijfde-rangs krachten. Men
zou dan de gemeente op het stuk van traktementen bevoor-
deelen met bijvoorbeeld tienduizend gulden, maar daarnevens
zou men haar misschien voor het tienvoud benadeelen.
Om eens een voorbeeld te noemenwij roepen een stads-
hygiënist opik laat daar of het voorgestelde salaris sociaal billij k
is, maar als het in uitzicht gesteld salaris ten hoogste ƒ6000.
bedraagt, dan zult gij er niemand voor krijgen. Juist, zooals
de heeren daar zeggen: men zal de grootste prullen krijgen
en dat zou de gemeente met groote schade bekoopen. Ik zeg
niet, dat men niet op het voorgestelde traktement een prul
kan krijgen, want door een domoor duur te betalen wordt
hij nog niet een knap man, maar ik geef den heeren de ver
zekering, dat, als men dezen tak van dienst opende met een
directeur op een traktement, niet hooger dan de heer van
der Zeeuw wenscht, Burgemeester en Wethouders gerust
zouden kunnen nalaten voor te stellen den hygiënischen dienst
van de gemeente te hervormen, want dan zou van den beginne
af aan de zaak verkeerd opgezet zijn. De billijkheidsgronden
laat ik thans daar, ik kom nu alleen op practische gronden.
De beraadslaging wordt gesloten.
De motie van den heer van der Zeeuw wordt in stemming
gebracht en met 21 tegen 8 stemmen verworpen.
Tegen stemmen de heeren Heemskerk, Bisschop, Sijtsma,
Kuivenhoven, de Lange, Pera, Bots, van der Lip, van der
Pot, A. Mulder, Eikerbout, van Tol, Oostdam, Wilmer, Knuttel,
Splinter, Leman, van Gruting, van Hamel, Stijnman en
Huurman.
Voor stemmen de heeren van der Zeeuw, Oostveen, de
dames DubbeldemanTrago en BaartBraggaar, de heeren
van Stralen, Groeneveld, Dubbeldeman en de la Rie.
De Voorzitter. Ik zou aan de vergadering willen voor
stellen om de behandeling van de traktementsregeling thans
op te schorten tot de volgende week. Ik zie geen kans, met
het oog op de talrijke amendementen, die behandeling heden
ten einde te brengen en het is beter dien staat D in zijn
geheel te bespreken in ééne zitting. Wij hebben nog zooveel
te doen, dat wij zeker de volgende week en ook de daarop
volgende week zullen moeten bijeen komen.
Wij kunnen dan den volgenden keer met de behandeling
van staat D aanvangen, in de hoop, dat die dan in den
middag zal afloopen. Wij kunnen nu dan nog eenige belas
tingverordeningen afdoen, niet de groote, maar de kleinere,
zooals bijvoorbeeld de verordening op de havengelden, de brug
gelden enz. welke nog moeten worden goedgekeurd en welke
wij gaarne met 1 Juli in werking zouden zien treden.
Daartoe wordt besloten.
VII. Verordening, regelende de heffing van eene belasting
onder den naam van «Havengeld" in de Gemeente Leiden.
(Zie Ing. St. No. 133 en 138).
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
Beraadslaging over artikel 1, door Burgemeester en Wet
houders nader in dien zin gewijzigd, dat het thans luidt:
Van vaartuigen en houtvlotten, die de openbare gemeente
wateren binnenkomen, wordt, met uitzondering van de vaar
tuigen, in artikel 5 genoemd, eene belasting geheven.
Voor vaartuigen wordt het laadvermogen als grondslag der
heffing aangenomen.
Deze belasting wordt geheven naar het volgende
Tarief:
1°. Voor een stoom- of motorboot, per ton, elke reis ƒ0,05
2°. Voor vaartuigen, geen stoom- of motorboten zijnde:'
a. voor een vaartuig beneden de 10 ton, per reis 0,25
b. voor een vaartuig van 10 ton en daarboven,
per ton, elke reis0,03
3°. Voor houtvlotten, per vlot0,50
Echter kan het havengeld voor de sub. 1° en 2° bedoelde
vaartuigen voor een geheel jaar, bij wijze van abonnement,
vooruitbetaald worden. Het bedraagt dan
«1°. Voor een stoom- of motorboot per jaar, per ton ƒ3.
2°. Voor vaartuigen, geen stoom- of motorbooten
zijude, beneden de 10 ton per jaar, per ton. 2.
3°. Voor vaartuigen, geen stoom- of motorbooten
zijnde, van 10 ton en daarboven2.—
per jaar, per ton, voor de eerste 9 ton, en voorts per jaar
voor elke ton boven de 9 ton 1.50 voor vaartuigen bestemd
voor het vervoer van personen en j 1.voor alle andere
vaartuigen.
De vaartuigen, waarvoor een abonnement is genomen,
moeten gedurende den abonnementstermijn van een uitwendig
duidelijk zichtbaar teeken of van een uitwendig duidelijk
leesbaren naam van den schipper, een en ander ten genoegen
van den Directeur van den Havendienst te Leiden, voorzien
zijn, welk teeken of welke naam tevens op de abonnements
kaart wordt verméld.
Wanneer dit teeken of deze naam ontbreekt, wordt geacht
geen abonnement te zijn genomen.
Het jaar loopt van 1 Januari tot ultimo December.
Een gedeelte van een jaar wordt voor een geheel jaar
gerekend.
waarop zijn voorgesteld de volgende amendementen:
een, van den heer de Lange, luidende:
«De ondergeteekende heeft de eer voor te stellen om in
artikel 1 der Verordening «Havengeld" voorkomende in Inge
komen Stukken No. 133 d.d. 20 April 1920 achter de woor-