MAANDAG 3
MEI 1920.
215
Het amendement van de heeren Dubbeldeman en van
Stralen, strekkende om het salaris van den Waag- en Ijk
meester te bepalen op 20002400.—, wordt in stemming
gebracht en met 20 tegen 9 stemmen verworpen.
Tegen stemmen de heeren Heemskerk, Bisschop, Sijtsma,
Kuivenhoven, de Lange, Pera, Bots, van der Lip, van der
Pot, A. Mulder, Eikerbout, van Tol, Oostdam, Wilmer, Splin
ter, Leman, van Gruting, van Hamel, Stijnman en Huurman.
Vóórstemmen de heeren van der Zeeuw, Oostveen, de
dames 'Dubbeldeman—Trago en Baart—Braggaar, de heeren
van Stralen, Groeneveld, Knuttel, Dubbeldeman en de la Rie.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt ver
volgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over het voorstel van Burge-meester en Wet
houders om de jaarwedde van den Adjunct-Directeur Markt
en Havendienst te bepalen op 23002600.met 3 een-
jaarlijksche verhoogingen van 100.— per jaar,
waarop zijn voorgesteld de volgende amendementen:
een, van de heeren Dubbeldeman en Van Stralen, strekkende
om die jaarwedde te bepalen op 26003000.en
een, van den heer Knuttel, strekkende om die jaarwedde
te bepalen op 24002700.— met 3 een-jaarlijksche ver
hoogingen van 100.per jaar.
De beide amendementen worden voldoende ondersteund en
maken derhalve een onderwerp van beraadslaging en stem
ming uit.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement van de heeren Dubbeldeman en van Stralen
wordt in stemming gebracht en met 20 tegen 9 stemmen
verworpen.
Tegen stemmen de heeren: Heemskerk, Bisschop, Sijtsma,
Kuivenhoven, de Lange, Pera, Bots, van der Lip, van der Pot,
A. Mulder, Eikerbout, van Tol, Oostdam, Wilmer, Splinter,
Leman, van Gruting, van Hamel, Stijnman en Huurman.
Vóór stemmen de heerenvan der Zeeuw, Oostveen, de
dames Dubbeldeman-Trago en Baart-Braggaar, de heeren van
Stralen, Groeneveld, Knuttel, Dubbeldeman en de la Rie.
Het amendement van den heer Knuttel wordt in stemming
gebracht en eveneens met 20 tegen 9 stemmen verworpen.
Tegen stemmen de heeren: Heemskerk, Bisschop, Sijtsma,
Kuivenhoven, de Lange, Pera, Bots, van der Lip, van der Pot,
A. Mulder, Eikerbout, van Tol, Oostdam, Wilmer, Splinter,
Leman, van Gruting, van Hamel, Stijnman en Huurman.
Vóór stemmen de heerenvan der Zeeuw, Oostveen, de
dameg Dubbeldeman-Trago fen Baart-Braggaar, de heeren van
Stralen, Groeneveld, Knuttel, Dubbeldeman en de la Rie.
Het 'voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt ver
volgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Tenslotte wordt de geamendeerde en gewijzigde staat C
zonder hoofdelijke stemming vastgesteld.
De Voorzitter. Wij zijn thans gekomen tot staat D.
In de eerste plaats komt daarbij aan de orde de motie van
den heer van der Zeeuw om staat D aldus te wijzigen, dat
alleen de salarissen beneden ƒ6000.— per jaar worden verhoogd.
Dus de bedoeling is, dat alle salarissen boven 6000.
ongewijzigd blijven.
De motie van den heer van der Zeeuw wordt voldoende
ondersteund en maakt mitsdien een onderwerp van beraad
slaging en stemming uit.
De heer van der Zeeuw. M. d. V. Ik heb gemeend deze
motie te moeten indienen, omdat ik niet inzie waarom de
hoogere salarissen verhoogd zouden moeten worden.
Vanmiddag heeft mijn partijgenoot Dubbeldeman erop ge
wezen dat, wanneer wij de salarissen moeten verhoogen, wij
moeten beginnen met die van de lagere ambtenaren. Ik zie
niet in, waarom, wanneer de salarissen der lagere ambtenaren
met f 400.verhoogd worden, die van de hoogere ambtenaren
met 800.1200.ja zelfs met 1500.— verhoogd zouden
moeten worden.
Er is gezegd, dat het percentage van de verhoogingen van
de salarissen der hoogere ambtenaren kleiner is dan het per
centage van de verhoogingen der salarissen van de lagere
ambtenaren, maar een feit is het, dat de lagere ambtenaren
heel wat meer te kort komen dan de hoogere ambtenaren, en
ik vind dat een verhooging van 400.in tegenstelling met
een verhooging van 1200.— geenszins gemotiveerd is.
Ik heb gemeend een grens van f 6000.— te moeten stellen,
omdat naar mijn oordeel een salaris van 6000.voldoende
is om er mede rond te komen.
De heer Heemskerk. M. d. V. In het algemeen beschouwd,
zou ik wel iets voor het voorstel van den heer van der Zeeuw
kunnen gevoelen. Er is veel voor te zeggen om, vooral met
het oog op de abnormale omstandigheden, waarin wij leven,
de menschen, die het minste inkomen hebben, voort te helpen
en ik gevoel er weinig voor om de hooge salarissen enorm
op te voeren, maar toch wil ik wel zeggen, dat wij in het
algemeen op het denkbeeld van den heer van der Zeeuw
moeilijk kunnen ingaan, aangezien wij anders voor het con
crete feit zullen komen te staan, dat wij voor sommige
functies geen ambtenaren zullen kunnen vinden, die bereid
zijn om op die salarissen bij de gemeente in dienst te treden.
Wij zouden alleen dan het voorstel van den heer van dei-
Zeeuw kunnen aannemen, als wij geen concurrentie hadden
van andere gemeenten. Indien wij het thans aannamen, zouden
wij zien, dat al de hooggeplaatste ambtenaren in deze ge
meente Leiden verlieten en elders een betrekking zochten.
Practisch is het dus onmogelijk zich met dit voorstel te ver
eenigen.
De heer Knuttel. M. d. V. Ik ben in mijn amendementen
niet van hetzelfde idee uitgegaan als de heer van der Zeeuw.
Ik heb er mij toe beperkt voor de hoogere ambtenaren geen
verhoogingen voor te stellen, waardoor van zelf nivelleering
in de hand wordt gewerkt. Het standpunt van den heer van
der Zeeuw acht ik gevaarlijk en eenigszins utopistisch. Ik
vind, dat wij een salarisvan ƒ6000.moeten beschouwen
als in ons oog voldoende, maar ik vind ook, dat de gemeente
niet kan ontkomen aan een zekere concurrentie, die op de
arbeidsmarkt, ook voor die hooger gesalarieerde betrekkingen,
bestaat, zoodat wij daarvoor geen algeireenen regel kunnen
stellen. Ik. heb gemeend, dat, ofschoon Burgemeester en Wet
houders misschien iets scheutiger zijn tegenover de hoogere
betrekkingen dan tegenover de andere, in het algemeen het
belang van de gemeentekas, dat van die zijde zeer in het licht
wordt gesteld, Burgemeester en Wethouders er wel toe zal
hebben geleid bij de voorgestelde salarissen met den stand
van de arbeidsmarkt rekening te houden. Die overweging
heeft mij genoopt te zeggenik wil mij tegen die voorgestelde
salarissen niet verzetten, uitgezonderd tegen dat van den
Directeur van de Lichtfabrieken, want dat gaat de perken te
buiten, omdat ik geloof, dat men voor die functie niét zulke
exceptioneele personen noodig heeft. Ik meen, dat de hoogere
salarissen, die wij geven, niet zoo zijn, dat die menschen
zullen wegloopen, als zij geen verhooging krijgen zij zullen
wel blijven maar ik vind het niet een juist standpunt
om den menschen, die thans in dienst zijn geen verhooging
toe te kennen en dan later, als er anderen komen, het toch
te moeten geven. Wij zijn er voor om te trachten nivelleering
te bereiken, maar wij weten aan den anderen kant daarom
is het voorstel van den heer van der Zeeuw utopistisch
dat binnen het raam van deze kapitalistische maatschappij
dit beginsel niet is door te voeren. Wij willen er zooveel
mogelijk toe medewerken om de hooge salarissen laag te
houden, maar op grond van wat ik af en toe hoor omtrent
hetgeen in particuliere bedrijven in die hoogere rangen aan
buitensporige wedden wordt betaald, vrees ik, te meer waar
wij zien dat de keuze beperkt is als wij een oproeping
doen voor de betrekking van Onder-directeur van Gemeente
werken, dan solliciteeren niet eens ingenieurs met practische
ervaring mede dat wij, als wij dit voorstel van den heer
van der Zeeuw aannemen, geen geschikte ambtenaren voor
die hooger bezoldigde betrekkingen zullen kunnen krijgen.
Ik geloof, dat wij voorzichtig moeten zijn en ik ben dan ook
huiverig er een algemeenen regel van te maken.
De heer Pera. M. d. V. Ik wensch mij aan te sluiten bij
hetgeen gezegd is door de heeren Heemskerk en Knuttel,
wat mij de verdediging van ons voorstel al heel gemakkelijk
maakt. Ik kan dan ook kort wezen. By de bepaling van de
salarissen van de hoogere ambtenaren is natuurlijk rekening
gehouden met den algemeenen toestand in het land en de
salarissen, die elders betaald worden.
Wanneer wij geen rekening houden met de loonen die
elders ook gegeven worden, dan komen wij zeker in onge
legenheid en zullen wij niet in staat zijn öm goede ambte
naren te houden of te bekomen.
Ik moet dus de aanneming der motie ten sterkste ont
raden.
Wat nu aangaat het verschil van salarissen, men weet toch
ook reeds dat men in andere landen, waar men op dit stuk
proefnemingen gedaan heeft, van lieverlede daarvan is moeten