214
MAANDAG 3 MEI 1920.
zeggen over de goede vervulling van zijn taak ik heb niet
de markt te contróleeren, want de markt staat onder het
toezicht van den Wethouder van het marktwezen maar
mij dunkt dat een Inspecteur van politie het oneindig veel
drukker heeft.
De heer Dubbeldeman. In uw oog.
De Voorzitter. Neen, iu ieders oog. De drukke beweging
op de waag kan men zien Vrijdagmorgen dan is het een
tijd lang erg druk maar verder is dat niet zulk een druk
bedrijf. Het lijkt er niet naar! Men kan dat zien als men
langs de waag loopt. Het was daar wel druk, als de door u
zooDgeminachte Inspecteur van politie den verkoop van katoen
kwam regelen.
Als men nu nagaat welke oorspronkelijk de verhooging is
geweest, dan komt men tot dezelfde verhouding als die,
welke in den ouden tijd bestond. Het gaat niet tegen den
draad in en wij hebben het in alle billijkheid beschouwd. Wij
hebben een advies van de commissie gekregen en zoo zijn
wij tot deze verhouding gekomen.
Zooals ik reeds zeide, zijn de salarissen van de Inspecteurs
van politie verhoogd met 30 en dat van dezen functionnaris,
die heusch geen bijzonder drukke betrekking heelt, met 38
De Inspecteurs van politie, die alle bijzondere wetten hebben
na te gaan, zitten absoluut niet, zooals de heer Dubbeldeman
zegt, op het bureau; dat geldt alleen, zooals vanzelf spreekt,
voor den Inspecteur van de recherche.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Wij hebben straks bepaald,
dat het loon van een havenrechercheur zou zijn f 37.maar
meent u nu niet, dat met het oog daarop en blijvende in uw
lijn, een aanvangssalaris van ƒ1800.voor den Waag- en
Ijkmeester veel te laag is?
De Voorzitter. Zij hebben niets met elkander te maken en
ik begrijp niet welk verband gij tusschen die twee salarissen
kunt leggen. Doet u dan een voorstel, waarbij de wenschelijk-
heid wordt uitgesproken," dat de havenrechercheurs bij het
marktwezen worden ondergebracht.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Gij zult toegeven, dat de
taak van een Waag- en Ijkmeester veel belangrijker is dan
die van een havenrechercheur.
De heer Sijtsma. M. d. V. Toen de commissie ad hoe inder
tijd bezig was de loonen te regelen, werd de opmerking ge
maakt, dat die Waag- en Ijkmeester eigenlijk geen verhooging
behoefde, omdat hij zulk een. gemakkelijk baantje had. Twee
dagen in de week heeft hij eenig werk van beteekenis, weid
er gezegd, en verder heeft hij niets anders te doen dan op
zijn kantoor zitten. Uit waardeering voor den man, die een
plichtsgetrouw ambtenaar is en daar altijd heeft gezeten,
terwijl men hem geen andere betrekking kon geven, heeft
men echter besloten er iets bij te doen. Wat de werkzaam
heden betreft, welke aan het ambt verbonden zijn, zouden
wij met minder bezoldiging kunnen volstaan, werd ons toen
verzekerd. Ik geloof dat daarin nog geen verandering ge
komen is.
De heer Pera. M. d. V. Naar aanleiding van wat de heer
Dubbeldeman in het midden'gebracht heeft, wil ik nog eens
met nadruk de verklaring afleggen, dat bij de beoordeeling
en de vaststelling der loonen ook thans nog weder aan Bur
gemeester en Wethouders voor den geest gestaan heeft de
positie, welke de verschillende ambtenaren innemen, en dan
is er hoegenaamd geen reden om te besluiten tot het geven
van een grootere verhooging dan thans voorgesteld wordt.
De heer Dubbeldeman beroept zich er eiken keer op, dat
niet voldaan wordt aan de eischen der organisaties. Laat men
toch eens gul en eerlijk erkennen wat in de verschillende
plaatsen de ervaring is van het georganiseerd overleg.
De partijgenoot van den heer Dubbeldeman, Wethouder
Drees in den Haag, heeft dienaangaande een verklaring afge
legd, welke precies overeenkomt met wat wij hier onder
vonden hebben.
Men is voor den dag gekomen met eischen. Den vorigen
keer heb ik er op gewezen dat, wanneer er werkelijk sprake
zal zijn van een goede regeling van georganiseerd overleg,
men elkander dan moet tegemoetkomen en in zoover ook
tevreden wezen. Maar men is van dien kant voortdurend
gekomen met eischen: wij willen dit, wij willen dat, enz. Ik
kon er tegen gaan praten, maar ik schoot er hoegenaamd
niet mede op. Het gaat niet aan maar alles in te willigen
wat geëischt werd; ik zou niet weten waar wij dan per slot
van rekening met de gemeentefinanciën terecht zouden komen.
Het is zeer gemakkelijk om oppositie te voeren en allerlei
verhoogingen voor te stellen wanneer men zelf geen verant
woordelijkheid ervoor draagt, maar wij kunnen als college
van Burgemeester en Wethouders daartoe niet medewerken
en moeten ons er krachtig tegen verzetten dat men de
gemeentefinanciën geheel in de war zou brengen en de ge
meente naar den kelder zou helpen.
In verband met de positie, welke de Waag- en Ijkmeester
inneemt, wordt door Burgemeester en Wethouders voorgesteld
een wedde die alleszins gezien mag worden en tot tevreden
heid kan wekken. Ik moet er dan ook bij den Raad sterk
op aandringen niet mede te gaan met het amendement, doch
zich te houden aan het voorstel van Burgemeester en Wet
houders.
De lieer Dubbeldeman. Ik moet verklaren, dat ik mij niet
kan vereenigen met hetgeen de heer £era aanvoert.
Voor mij staat vast dat, zelfs als gegeven wordt hetgeen
door den Ambtenaarsbond gevraagd wordt, die menschen dan
nog lang geen menschwaardig besfaan hebben.
Nu komt er voor die menschen bij, dat zij genoodzaakt
zijn eenigen stand op te houden. Ik zeg daarmede niet, dat
ik dat goed vind, dat ik dat iets vind wat moet blijven
bestaan, maar het is nu eenmaal zoo; zij moeten staan boven
een brugwachter en boven een havenrechercheur, enz. Het
publiek ziet die menschen erop aan. En met het oog daarop
zeg ik: dan is wat Burgemeester en Wethouders voorstellen
absoluut te laag.
Ik kan zelf niet beoordeelen wat op het oogenblik de taak
van die ambtenaren is, of dat een belangrijke of minder
belangrijke taak is, maar dat weet ik wel, dat de ambtenaars
organisatie dit bedrag niet gevraagd zou hebben als zij van
de billijkheid niet overtuigd was geweest. Die organisatie
heeft toch een overzicht, niet alleen zooals Burgemeester en
Wethouders over de ambtenaren te Leiden, maar over de
ambtenaren in het geheele land, en dat die organisatie een
voorstel zou doen dat er zoo krankzinnig uitziet als hier wordt
voorgesteld, moet ik eerlijk verklaren niet in te zien.
De organisatie heeft uitdrukkelijk verklaard, dat dit billijk
en noodzakelijk is. Daarom trekken wij ons amendement niet
in. Ik hoop, dat de Raad een andere meening toegedaan zal
zijn dan de Wethouder en de Voorzitter, en het amendement
zal aannemen.
De Voorzitter. Nu gaat de heer Dubbeldeman toch te ver.
Misschien zal de heer Dubbeldeman zeggen, dat ik het
weder zoo roerend eens ben met den heer Knuttel, maar ik
moet verklaren, dat ik het eens ben met wat de heer Knuttel
heden middag zeide: de heer Dubbeldeman accepteert absoluut
wat hem gedecreteerd wordt door de organisatie.
Ik geef toe, dat die ambtenarenbonden im Groszen und
Ganzen de positie van de ambtenaren kunnen beoordeelen,
maar, als het gaat om de finesses, zooals de toestand plaat
selijk is, bijvoorbeeld ten aanzien van een betrekking als die
van Waagmeester en van andere ambten, erken ik de auto
riteit van die bonden absoluut niet.
De heer de Lange. M. d. V. Ik heb niets meer te zeggen,
omdat ik precies wilde zeggen wat u hebt gezegd. Ik kan
dus volstaan met mij daarbij aan te sluiten.
De heer Pera. M. d. V. De heer Dubbeldeman heeft ge
zegd, dat de menschen een stand hebben op te houder,, maar
ik zou daartegenover willen opmerken, dat ook de gemeente
haar stand heeft op te houden en dat men druk bezig is
van den kant van die heeren den stand van de gemeente
neer te halen en in de modder te brengen. Als wij het zoo
ver hebben gebracht als Zaandam, dat het Rijk met een
millioen voor kasgeld moet bijspringen, zijn wij een eindje
achteruit en hebben wij onzen stand verloren. Dat kunnen
wij voorkomen door thans de zaak niet noodeloos op te
drijven.
De heer Knuttel. M. d. V. Ik wensch even te zeggen, dat
gij u ten onrechte op mij beroept. Ik sta thans, even goed
als vanmiddag, op het standpunt, dat ik het onjuist vind, dat
de heeren bij verkeerde voorstellen, welke zij doen, zich
willen verschuilen achter de organisaties, maar, zooals wij
hier zitten, kunnen wij niet op de hoogte zijn van de ambten
van al die ambtenaren, zoodat het volkomen in den haak is,
als wij ons in zaken van technischen aard naar de organi
saties richten. Dat heb ook ik gedaan, maar dit is iets anders
dan dat men blindelings de eischen van de organisaties volgt
en, als men aangevallen wordt, als eenig argument kan aan
voeren dat de organisaties het vragen.
De Voorzitter. Ik wensch nog even dit te zeggen, dat
van speciale punten de bond niet zoo goed op de hoogte kan
zijn als wij. Een bond kan wel de traktementen beoordeelen
voor heele groepen van ambtenaren, maar om zeer speciale
betrekkingen te beoordeelen, als waarover het thans gaat,
moet men met de toestanden in de gemeente zelve bekend zijn.
De beraadslaging wordt gesloten.