MAANDAG 3 MEI 1920. 211 Ik kan begrijgen, gezien het standpunt van sommige heeren, dat men zegt: Staat A is afgehandeld; nu gaan wij Staat C weder onafhankelijk daarvan beschouwen, en hoe meer gegeven wordt hoe beter wij het vinden. Maar een ander standpunt moet iemand innemen, die verantwoordelijk is voor den gang van zaken. Wij moeten de klassen in haar verband beschouwen en nu wil ik eens aangeven hoe het was onder de oude regeling, die van 1918, waarmede zich bezig gehouden heeft de eerste commissie onder voorzitterschap van mr. Aalberse. Omdat toen voor het eerst een algemeene regeling kwam, heeft men er lang over moeten doen en heeft men verschil lende menschen moeten hooren. Ik kom nu niet op de hoogte der traktementen, maar op de onderlinge verhouding; men kan twisten over de vraag, of de loonen hoog genoeg waren; dat laat ik ter zijde; maar toen kreeg een brugwachter 2e klasse ƒ13.50 ƒ15.50; werklieden le groep kregen ƒ13.20 ƒ15.60. Dat stond dus ongeveer gelijk. Bij de volgende salarisherziening is het aldus geworden brugwachter 2e klasse ƒ20.— tot 22.— le groep werk lieden ƒ19.80 22.20; dus weder nagenoeg dezelfde bedragen. Hier hebben wij nu ook die verhouding genomen. Voorgesteld wordt door Burgemeester en Wethouders voor brugwachter 2e klasse een wedde van ƒ27.met vier verhoogingen van ƒ0.75, dus met een maximum van ƒ30.een werkman in de eerste groep komt tot een maximum van 30.60dus men kan zeggen, dat hier slechts een zeer klein verschil is. Wat betreft de brugwachters le klasse, die vroeger stonden tusschen de 3e en de 4e groep der werklieden, hebben wij weder precies dezelfde verhouding bewaard die er altijd was. De voorstellen van het georganiseerd overleg warenbrug wachter 2e klasse 28.— tot 30.brugwachter le klasse 31.— tot 33.—. Het door ons voorgesteld maximum ging dus ƒ1.hooger, maar in de voorstellen der commissie voor het georganiseerd overleg was het minimum ƒ1.hooger gesteld. Voordeeliger voor de menschen is natuurlijk, dat het maximum hooger is. Toen is daartegen verzet gekomen; dien gulden hooger wilde men behouden, maar den gulden lager accepteerde men niet, zoodat in het laatste request, dat wij ontvangen hebben, als loonen voor de brugwachters worden gevraagd 28.tot 31.en 31.— tot 34.—. Het maximum blijft hetzelfde, maar het minimum wordt met ƒ1.verhoogd. Ik heb reeds gezegd waarom wij ons tot een minimum van f 27.hebben bepaald en niet meer hebben voorgesteld. Dat is omdat de brugwachters beginnen als ongeschoold en wij hebben in maximum nog 1.meer voorgesteld dan oor spronkelijk werd gevraagd. In de bij het request gevoegde Memorie van Toelichting lees ik het volgende: «Adressanten zijn zoo vrij hier mede te deelen, dat dit in minimum 1.lager is en in maximum 1.hooger, dan in de Algemeene Werkliedencommissie was overeengekomen. Vooraf evenwel was voorgesteld opheffing van het klassen- stelsel met plaatsing in de 3e loongroep, zijnde een loon van 29.70 tot f 33.30 per week. Waar dit evenwel op bezwaren stuitte bij den Directeur van den Havendienst, is toen een overeenkomst aangegaan, welke de algeheele goedkeuring kon wegdragen." En dan staat er verder: »Om nu evenwel toch te willen blijven binnen het raam der voorgestelde loonen, zagen zij daarom gaarne het loon bepaald op f 28.tot 31.— voor een brugwachter 2e klasse en op 31.tot 34.voor een brugwachter le klasse." Het verschil is alleen, dat Burgemeester en Wethouders'om diezelfde reden en uit billijkheidsoverwegingen tegenover de werklieden, in hun voorstel niet verder zijn gegaan. Dat is niet, omdat zij het aan de brugwachters niet zouden gunnen, integendeel, maar er moet een vast systeem gevolgd worden. Het gaat hier alleen om het organisch verband, dat tusschen de brugwachters en de andere werklieden bestaat, en dat is door ons volkomen in acht genomen. De heer Heemskerk. M. d. V. Ik wil volkomen aannemen, dat het organisch verband tusschen brugwachters en werk lieden is behouden, maar dan zou ik zeggen, dat dat orga nisch verband vroeger niet goed geweest is. Wij hebben alleen te beoordeelen hoe hoog de loonen van de brugwachters in de toekomst zullen moeten wezen. Het wil er bij mij niet in, dat de brugwachters, wat hun loonen betreft, gelijk moeten staan met de werklieden in de eerste groep. Ik geloof, dat in verband met den aard der werkzaamheden van een brug wachter veel meer verantwoordelijkheidsbesef wordt geëischt dan van iemand, behoorende tot de minste groep van werk lieden, in dienst van de gemeente. De heer de Lange zegt wel, dat het Rijk aan zijn brugwachters een loon geeft, dat niet komt aan de salarissen, welke hier worden voorgesteld, maar men moet niet vergeten, dat het een groot verschil maakt of zulk een brugwachter in de stad Leiden woont dan wel, zooals met de Rijksbrugwachters vaak het geval is, in een gemeente, waar het leven veel goedkooper is en waar zij b.v. bij hun woning een stuk grond hebben. Die Rijks brugwachters zijn daardoor in veel gunstiger condities dan de menschen, die in de stad moeten leven. Ofschoon er dus op grond van de verhoudingen een ver schil moet bestaan, zal ik toch ons amendement handhaven. De heer van Stralen. M. d. V. Gij hebt gesproken over de verhoudingen, die gehandhaafd moeten worden, maar ik wil u wel namens onze fractie mededeelen, dat wij om die verhoudingen niets geven, als de inachtneming daarvan ten gevolge moet hebben, dat geen behoorlijke loonen worden gegeven of onbillijkheden tegenover bepaalde groepen van personen worden begaan. De heer Heemskerk heeft reeds gezegd waarom hij meent, dat voor de brugwachters dat hoogere aanvangssalaris billijk is. Wij onderschrijven dat, zij zijn niet met de overige werk lieden gelijk te stellen, want zij moeten, als het noodig is, ook de taak van een politieagent op zich kunnen nemen. Zij moeten met het plubiek kunnen omgaan; ook hebben zij nog, zooals de heer Heemskerk zeide, Zondagsdienst te verrichten. Dus een vergelijking zonder meer met de groep van gewone arbeiders in gemeentedienst, gaat in dit geval niet op. Mijnheer de Voorzitter. U hebt ook iets voorgelezen uit het adres van den Gemeentewerkliedenbond en getracht den indruk te wekken, alsof wat nu door Burgemeester en Wet houders wordt voorgesteld volkomen de instemming heeft van de organisaties; maar ik doe opmerken dat dit niet juist is. Ik heb hier voor mij de notulen van de vergaderingen van de commissie voor het georganiseerd overleg en daaruit blijkt, dat de heer Romanesko voorgesteld heeft een aanvangs salaris van ƒ28.voor de brugwachters 2e klasse, en daar mede zijn tenslotte de organisaties accoord gegaan, toen verder gaande voorstellen, b.v. opneming in de 3e loongroep, wat een aanvangssalaris van ƒ29.70 gegeven zou hebben, verworpen waren. Men moet dus niet zeggen, dat de organisaties zich ver eenigen met het voorstel van Burgemeester en Wethouders. In het voorstel van Burgemeester en Wethouders is het aanvangssalaris 27.maar niet 28. De Voorzitter. De heer van Stralen heeft mij daar mis verstaan. Ik heb gezegd, dat Burgemeester en Wethouders, door de jaarlijksche verhoogingen op 0.75 te stellen in plaats van op ƒ0.50, ƒ1.hooger gekomen zijn en dat zij daardoor ook moesten komen tot een aanvangssalaris dat ƒ1.minder is. Ik heb in verband daarmede er ook op gewezen, dat dit in het algemeen voordeeliger is dan met ƒ1.hooger te beginnen en met ƒ1.lager te eindigen. Toen heb ik voorgelezen dat adres en gezegd, dat men tenslotte algemeen tevreden was met de loongrenzen ƒ28ƒ30.en ƒ31ƒ33. De heer van Stralen. Wij meenen, dat hetzelfde te bereiken was door het maximum nog wat hooger op te voeren; dan zou de verhouding bewaard kunnen blijven. Dus het had niet gepaard behoeven te gaan met verlaging van het minimumloon. Wij blijven bij hetgeen wij al gezegd hebben: wij hopen, dat het amendement van den heer Knuttel aangenomen zal worden, en dat, bij verwerping daarvan, het amendement van den heer Heemskerk c.s. wordt aanvaard door den Raad. De Voorzitter. Ik heb van den heer A. Mulder een amen dement ontvangen, strekkende om in Staat C te lezen: «brugwachter 2e klasse 28.—minimum, 31.maximum; brugwachter le klasse ƒ31.minimum, ƒ34.maximum." Dat is dus precies hetzelfde als in het request aangegeven staat. Wordt het amendement van den heer A. Mulder onder steund? Aangezien het voldoende ondersteund wordt, maakt het een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Elkerbout. Ik kan wat betreft de eerste groep- indeeling en de vergelijking met de brugwachters slechts tot zekere hoogte medegaan. Beu ik juist ingelicht, dan bedraagt de werktijd voor de brugwachters 55 uur per week, dus 10 uur langer dan de werktijd van de gewone werk lieden die in de verschillende groepen ondergebracht zijn. De Voorzitter zegt, dat het geheel ander werk is dat deze personen verrichten. Daartegenover staat echter dat zij nacht arbeid en Zondagsarbeid tevens te verrichten hebben. Ik kan mij dus wel vereenigen met het amendement van den heer Heemskerk c.s. De heer A. Mulder. Ik heb dit eenvoudig amendement in gediend, omdat ik meen dat wij daarmede veel beter in de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 21