80
wij Uwe Vergadering alsnu in overweging tot vaststelling
van de navolgende verordening over te gaan:
VERORDENING, houdende wijziging van de verordening
van 19 December 1918 (Gem.Blad no. 47), voor de
buitengewone school voor Lager Onderwijs te Leiden.
Artikel 1.
In artikel 2, eerste lid van bovengenoemde verordening
wordt in plaats van »April" gelezen: Maart".
Art. 2.
Artikel 7 wordt gelezen als volgt:
De jaarwedde van het hoofd en van de overige onderwijzers en
onderwijzeressen dezer school bedraagt f 600.meer dan de
jaarwedde, die zij krachtens de wet op het lager onderwijs
zouden genieten, wanneer zij verbonden waren aan eene school
voor gewoon lager onderwijs. Behalve den diensttijd, bedoeld in
art. 26 septies der wet op het lager onderwijs, komt mede in
aanmerking de tijd, doorgebracht in vasten oi tijdelijken dienst
zoowel aan eene openbare als aan eene bijzondere buitenge
wone school voor lager onderwijs als hoofd en als onderwijzer
van bijstand.
Verhoogingen wegens dienstjaren worden slechts toegekend
bij voldoende bekwaamheid en getrouwe plichtsbetrachting,
ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders en na inge
wonnen advies van de Plaatselijke Schoolcommissie.
De kweekelingen ontvangen eene jaariijksche toelage, door
Burgemeester en Wethouders vast te stellen volgens het be
paalde bij artikel 5 der verordening, regelende de bezoldiging
van de vakonderwijzers en -onderwijzeressen in teekenen,
gymnastiek en handwerken en de toelagen aan de kweekelin
gen en de adspirant-onderwijzeressen in de vrouwelijke hand
werken der openbare lagere scholen van de gemeente Leiden.
Art. 3.
Art. 10 sub d wordt gelezen als volgt:
d. de verordening tot regeling:
a. van de wijze van uitbetaling der jaarwedden van de
onderwijzers aan de openbare lagere scholen in de
gemeente Leiden;
b. van de inhouding dier jaarwedden bij verlof tot af
wezigheid
c. van de huurwaarde der ambtswoning van een school
hoofd.
Art. 4.
Déze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden
op 1 Januari 1919.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
No. 126. Leiden, 19 April 1920.
De firma Schoondergang en de Groot, groentenzoutster alhier,
heeft tot ons College het verzoek gericht een gedeelte van
het open voorplein van het voormalig Invalidenhuis aan den
Ouden Rijn te mogen huren voor het opslaan van vaten
met gezouten groenten, die in de open lucht kunnen worden
bewaard en, aangezien zij behoorlijk gesloten zijn, aan de
omgeving geen hinder zullen veroorzaken.
Van dit plein werd reeds bij Uw besluit van 26 Januari
1920, (Ingek. Stukken No. 19) een gedeelte verhuurd aan de
steenhouwers W. F. Moene en A. Kool voor f 0.75 per M2
en per jaar, welken huurprijs adressante eveneens wil betalen.
Indien voor het vrije verkeer uit de Koppenhinksteeg langs
het gebouw en voor toegang van den waterkant naar het
gebouw voldoende ruimte wordt gelaten, kan een oppervlakte
van 400 M2., voldoende om alle vaten te bergen, in ge
bruik worden gegeven.
Aangezien tegen de verhuring van het bedoelde terreinge-
deeite bij ons College geen bezwaren bestaan, geven wij Uwe
Vergadering in overeenstemming met de Commissie van Fabri
cage in overweging, het op de teekening in roode arceering
aangegeven gedeelte van het open voorplein van het voor
malig Invalidenhuis aan den Ouden Rijn, groot 400 M2.,
tot ultimo April 1921.te verhuren aan E. J. Schoondergang
te Leiden en A. de Groot, te Voorhout, leden der firma
Schoondergang en de Groot alhier, tegen een jaarlijkschen
huurprijs van f 0.75 per M2., doch met een minimum van
f 300.in totaal, en verder onder voorwaarde:
1°. dat de huur na afloop van den huurtijd geacht wordt
telkens voor den tijd van een jaar te zijn verlengd, indien
zij niet drie maanden te voren schriftelijk door een der par
tijen is opgezegd;
2°. dat de verhuurders bovendien steeds bevoegd zijn de
huur ook tusschentijds te doen eindigen, mits daarvan dne
maanden te voren aan de huurders kennis gevende en zonder
tot eenige schadevergoeding gehouden te zijn. Een eenvoudige
schriftelijke mededeeling zal hiertoe voldoende zijn, zoodat
geen exploit of andere gerechtelijke akte noodig zal zijn
3°. dat de vaten zich steeds in goed gesloten toestand
bevinden en geen hinder aan de omgeving veroorzaken
4°. dat behoorlijke ruimte wordt gelaten ten behoeve van
andere huurders voor den toegang uit de Koppenhinksteeg
en van den waterkant naar het gebouw, een en ander volgens
nadere aanwijzing van den Directeur van Gemeentewerken;
5°. dat de huurders het terrein met de schoeiing aan den
Ouden Rijn aanvaarden in den toestand, waarin een en ander
bij den aanvang der huur verkeert, terwijl alle onderhoud
ten genoegen van Burgemeester en Wethouders, doch voor
rekening der huurders is;
6°. dat in het gehuurde zonder toestemming van Burge
meester en Wethouders geene veranderingen mogen worden
gemaakt, terwijl alles na afloop der huur behoorlijk ontruimd
en gereinigd en desgewenscht in den vorigen toestand terug
gebracht, moet worden opgeleverd;
en verder onder de bij de gemeente gebruikelijke voor
waarden.
Bovenstaande voorwaarden zijn in hoofdzaak gelijk aan die,
waaronder een gedeelte van het terrein is verhuurd aan W.
F. Moene en A. Kool.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
No. 127. Leiden, 19 April 1920.
Bij raadsbesluit van 4 Juni 1903 (lngek. Stukken No. 156)
werd de toenmalige verordening, regelende o.m. den omvang
van het onderwijs op elke school voor openbaar lager onder
wijs en den bijstand aan de hoofden der scholen te verleenen,
aangevuld met de bepaling, dat een afzonderlijke onderwijzer
of onderwijzeres belast wordt met het onderwijs in het Fransch
(vak l) aan die leerlingen der scholen 2e klasse, welke, na
eene andere school te hebben bezocht, tot de eerstgenoemde
scholen worden toegelaten, doch het onderwijs in het Fransch
niet kunnen volgen in de klasse, waarin zij, in verband met
hunne vorderingen in de overige vakken, moeten geplaatst
worden.
De bedoeling van dit besluit was de van de 3e en 4e klasse
scholen afkomstige leerlingen, die op die scholen geen Fransch
konden leeren, in dit vak te doen bijwerken door een speciale
vakonderwijzer(es), opdat zij met vrucht het onderwijs in de
7e klasse der 1M. U. L. O. scholen zouden kunnen volgen.
Deze speciale vakonderwijzer(es) werd tot nog toe, aange
zien geen afzonderlijke bezoldiging voor hem (haar) was
vastgesteld, op dezelfde wijze bezoldigd als voor een onder
wijzeres) van bijstand, die in de hoogere klassen lesgeeft, in
de desbetreffende verordening was vastgesteld.
Tengevolge van de wet vau 14 Juli 1919 (S. 493) tot
wijziging van de Wet op het Lager Onderwijs zijn thans de
jaarwedden vau de hoofden van scholen en van de onder
wij zers(essen) van bijstand vanaf 1 Januari 1919 bij de wet
geregeld en is de gemeentelijke verordening vervallen. Voor
een onderwijzer(es) uitsluitend belast met het geven van
onderwijs in een of meer der vakken, in artikel 2 sub h 1/m u
der Wet op het Lager Onderwijs, ge'dt echter de w< ttelijke
regeling niet (zie artikel 26 octies), zoodat voor hem (haar)
alsnog eene salarisregeling bij raadsbesluit moet worden vast
gesteld.
Het komt ons voor, dat deze regelirg, evenals vroeger,
gelijk rniet zijn aan die, welke voor de o derwijzers(essen)
van bijstand in de hoogece klas en eener M. U. L. O. school
geldt.
Wij geven U mitsdien in overweging te besluiten, dat aan
den onderwijzer of de onderwijzeres, uitsluitend belast met
het onderwijs in het Fransch aan die leerlingen der scholen
2a klasse, welk.na een andere school te hebben bezocht, tot
de eerstgenoemde scholen worden .toegelaten, doch het ondei wijs
in het Fransch niet kunnen volgen in de klasse, waarin zij,
in verband met hunne vorderingen in de overige vakken,
moeten worden geplaatst, vanaf 1 Januari 1919, dezelfde
jaarwedde zal worden uitgekeerd, die een onder wij zer(es) van
bijstand, aangewezen om ouderwijs te geven in het zevende
en de hoogere leerjaren eeoer school voor meer uitgebreid
lager onderwijs en bevoegd om onderwijs te geven in het
Fransch, ingevolge de Wet op het Lager Onderwijs geniet.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.