71 aan de Haverstraat heeft bestuurd, heeft hij zich doen kennen als een degelijk hootd. Wij meenen dan ook, dat de heer fluibregtsen, als hoofd der school 2e klasse voor jongens en meisjes, No. 2, alleszins op zijn plaats zal zijn. Met de eventueele overplaatsing van den heer Huibregtsen van de school 4e klasse, No. 1, naer de Heerenstraat-school zouden wij dan gepaard willen laten gaan de plaatsing van den heer J. Broeze, hoofd der met 1 Juli 1920 op te heffen 3e klasse-school aan den Maresingel, als hoofd aan de school der 4e klasse, No. 1, aan de Haverstraat. Wij geven U mitsdien in overweging, ons College te mach tigen, om, na Uw te nemen besluit tot overplaatsing van den heer Wisse, met den Districts Schoolopziener het bij artikel 29, 7e lid, der wet op het Lager Onderwijs bedoelde overleg te openen, teneinde tot de overplaatsing te geraken van den heer C. W. Huibregtsen van de school der 4e klasse, No. 1, aan de Haverstraat naar de school der 2e klasse voor jongens en meisjes, No. 2, aan de Heerenstraat, en van den heer J. Broeze van de school der 3e klasse, No. 5, naar de school der 4e klasse, No. 1, welke school met 1 Juli 1920 zal ge naamd worden school der 3e klasse No. 5. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. No. 118. Leiden, 15 April 1920. Na raadpleging van de Commissie van Fabricage en onder verwijzing naar haar in de Leeskamer ter inzage liggend rapport, hebben wij de eer U hierbij aan te bieden een 2-tal voordachten ter benoeming van een Adjunct-Directeur der Gemeentewerken, in den rang van Ingenieur le klasse, en van een Bouwkundig Hoofd-ambtenaar. A. Adjunct-Directeur der Gemeentewerken. 1°. A. M. DE BLAUW; 2°. J. N. SCHREUDER; beiden Kapitein der Genie te Utrecht. B. Bouwkundig Hoofdambtenaar. 1°. G. J. SICCAMA, Architect, te Wildervank; 2°. G. W. BOOMSMA, Hoofdopzichter bij Gemeentewerken, te Vlaardingen. Bij benoeming van den heer de Blauw tot Adjunct-Directeur der Gemeentewerken geven wij U tevens, aannemende dat de wedde van den Ingenieur le klasse door U zal worden be paald op f 5000.tot f 6000.met 4 tweejaarlijksche ver hoogingen van f 250.—, in overweging hem dadelijk in het genot te stellen van twee periodieke verhoogingen van ƒ250. zoodat hij bij aanstelling eene jaarwedde zal genieten van f 5500.—. Wij geven U alsnu in overweging tot de benoemingen over te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 119. Leiden, 15 April 1920. Onder overlegging van nevensgaand adres van de Handels vennootschap onder de firma D. D. Noordman, geven wij Uwe Vergadering in overweging aan adressante vergunning te ver- leenen om de door haar op het terrein aan den Haagweg no. 60, kad. bekend Sectie O, nis. 566, 567, 568 en 549 te bouwen loods, bestemd tot berging van houtwaren, van hout te doen maken. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, de onderge- teekende de handelsvennootschap onder de firma D. D. Noordman gevestigd te Leiden Haagweg 60, dat zij voornemens is op hare terreinen kadasstraal bekend Gemeente Zoeterwoude (sinds 1 Januari j.l. Leiden) sectie A. No. 2348, 2349 en 5338, een loods te plaatsen, dienende tot berging van hout waren overeenkomstig de hier in duplo bijgevoegde teekening, situatieteekening en beschrijving. Zij verzoekt U haar daarvoor vergunning te willen verleenen. De leiding van deze bouw is opgedragen aan den Heer C. O. de Vroomen bouwkundige Heerenweg 81 te Warmond, die eventueel nadere inlichtingen kan verstrekken 'twelk doende enz. D. D. Noordman. Leiden, 19 Maart 1920. Thans Gemeente Leiden sectie O no. 566, 567, 568 en 549. Accoord D. D. N. N°. 120. Leiden, 15 April 1920. Door het Bestuur van het Genootschap Mathesis Scien- tiarum Genitrix" wordt bij zijn in de Leeskamer ter inzage liggend schrijven het verzoek tot ons College gericht, om weder kosteloos gebruik te mogen maken van eenige lokalen der Stads-Gehoorzaal in de week van 27 Mei tot en met 31 Mei a. s., ten behoeve van de tentoonstelling van door de leerlingen vervaardigde werkstukken en voor het houden van de jaarlijksche algemeene vergadering. Aangezien bij ons College tegen inwilliging van dat ver zoek geenerlei bezwaar bestaat, geven wij Uwe Vergadering in overweging ons te machtigen de benoodigde localiteiten kosteloos aan het genootschap voor het beoogde doel af te staan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 121. Leiden, 15 April 1920. De grootst mogelijke meerderheid der Commissie, die belast is geweest met een onderzoek naar de billijkheid van het door ons College aan de brugwachters Rietkerken en van Putten verlepnd ontslag, stelt Uwen Raad voor tot ons het verzoek te richten dit ontslag in te trekken en genoemde personen zoo spoedig mogelijk weer in gemeentedienst te plaatsen. Het zal U zeker wel niet verwonderen, wanneer wij U adviseeren op dit voorstel niet in te gaan. Hoewel wij reeds meermalen gelegenheid hadden van ons standpunt omtrent dit ontslag te doen blijken, zij het ons vergund dit nog eens in het kort uit een te zetten. De berech ting van de brugwachters stond geheel ter competentie van ons College. Na een nauwkeurig onderzoek hebben wij op deugdelijke gronden gemeend dat hun ter zake van de hun ten laste gelegde feiten ontslag uit den dienst moest worden verleend. Daarmede was deze zaak afgeloopen. Onze uitspraak was aan geen enkele voorziening onderworpen. Daarom hebben wij ons verklaard tegen het instellen van een nieuw onder zoek door eene Commissie, omdat op deze wijze feitelijk een hooger beroep van de beslissing van ons College op den Gemeenteraad in het leven zou worden geroepen, een voor ziening die eiken wettelijken grondslag miste, en daarom hebben wij ook, toen de Raad desondanks toch besloot tot een nieuw onderzoek door een commissie uit uw midden te zamen met ons College, gemeend te moeten weigeren aan dit onderzoek deel te nemen. Het spreekt wel vanzelf dat wij, ons op dit standpunt stellende, ons moeten kanten tegen iedere verdere inmenging van den Raad. Werd conform het verlangen van de meer derheid der Commissie op instigatie van den Raad het ontslag door ons ingetrokken, dan zou dit eigenlijk hierop neerkomen, dat de uitspraak van ons College door den Raad werd vernie tigd. Tegen een dergelijke, op geen enkele wettelijke bepaling steunende rechtspleging, meenen wij ons met kracht te moeten verzetten. Des te gemakkelijker kunnen wij dit doen, waar het rapport der Commissie bij ons geen oogenblik twijfel heeft doen rijzen aan de juistheid onzer beslissing, maar integendeel ons heeft bevestigd in onze meening, dat wij een juist vonnis gewezen hebben. Het treft toch bij het lezen van het rapport wij kunnen dit niet verzwijgen hoe de Commissie de geïncrimineerde handelingen op alle manier tracht te vergoelijken, zelfs tracht goed te praten gedra gingen, die in geen omstandigheid van een politie-beambte te verdedigen of te verschoonen zijn. De Commissie doet een beroep op door haar gehoorde nieuwe getuigen zonder hun namen te noemen, wat toch, in verband met hetgeen zij verklaard hebben, wel van belang zou geweest zijn. De

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 7