66 MAANDAG 23 FEBRUARI 1920. herinnering zullen blijvenbij dit afscheid betuig ik hem óók dank, namens de gemeente, voor de moeite welke hij zich heeft ge troost om haar belangen te behartigen. Teekenen van instemming) 2°. Ontvangstbericht van Gedep. Staten van de verordening tot aanwijzing van eene plaats voor het oprichten, hebben of gebruiken van tapijtklupperijen. 3°. Dispositie van Gedep. Staten ten geleide van de goed- gekeurdè raadsbesluiten tot verhuring van een strook gronds bewesten de school aan de Duivenbodestraat aan A. Klinken berg, van het pakhuis aan het Vrouweukerkhof aan B. Neute boom en van een gedeelte van het open voorplein van het voormalig Invalidenhuis aan W. F. Moene en A. Kool. 4°. Mededeeling van Gedep. Staten, dat de beide verorde ningen, houdende wijziging van het Reglement van Orde voor de vergaderingen van den Raad voor kennisgeving zijn aan genomen. 5°. Dispositie van Gedep. Staten ten geleide van de goed gekeurde raadsbesluiten tot aankoop van perceel Haarlemmer weg 16 en tot beschikbaarstelling van de voor dien aankoop benoodigde gelden. 6°. Idem als voren ten geleide van de goedgekeurde raads besluiten tot wijziging der begrooting, dienst 1920, ten be hoeve van de verstrekking van een kapitaal aan de Electri- citeitsfabriek voor de uitbreiding van het ketelhuis en de kosten van den bouw van eene nieuwe Arbeidsbeurs. 7°. Mededeeling van den Minister van Onderwijs dat de be noeming van Dr. T. van Lohuizen tot tijdelijk leeraar aan het Gymnasium wordt goedgekeurd. 8°. Dispositie van Gedep. Staten ten geleide van het goed gekeurd raadsbesluit tot verhooging der begrooting, dienst 1920, ten behoeve van de kosten van stichting van een Volks badhuis met Schoolbad. Worden voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter legt vervolgens over: 1°. Verzoek van de Belangenvereeniging van Leidsche Sur numerairs, om vrijstelling van plaatselijke directe belasting voor alle aan de Indische Postschool studeerende surnumerairs. De Voorzitter. Daar dit verzoek in strijd is met wet en verordening, stel ik voor er afwijzend op te beschikken. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming dien overeenkomstig besloten. 2°. Adhaesiebetuiging van den Leidschen Chr. Besturenbond aan het adres van den Nederl. Roomsch-Katholieken Bond voor groote gezinnen, in zake verhooging van den aftrek voor noodzakelijk levensonderhoud en den kinderaftrek. Zal worden behandeld tegelijk met het adres. 3°. Voorstel van de heeren Oostdam, Sijtsma en Knuttel in zake de instelling van een Schoonheidscommissie. Dit voorstel luidt als volgt: Ondergeteekenden hebben de eer voor te stellen, Burge meester en Wethouders uit te noodigen eene Commissie te willen instellen, welke o. a. door het beoordeelen van bouwplannen zal hebben te waken voor de schoonheid der gemeente. A. J. Oostdam. K. Sijtsma. J. A. N. Knuttel. Leiden 2 B'ebruari 1920. De Voorzitter. Wenscht de heer Oostdam het woord om dit voorstel in het kort toe te lichten? De heer Oostdam. M. d. V. Gaarne zal ik een kort woord tot toelichting van dit voorstel spreken. In de vorige vergadering heb ik van U reeds eenige be zwaren gehoord tegen een dergelijke Schoonheidseommissie. U vreest namelijk, dat zoo'n Commissie wel eens wat een zijdig zou kunnen zijn. Nu heb ik de verslagen van de Amsterdamsche Schoon heidscommissie opgevraagd en daaruit is mij gebleken, dat daar van eenzijdigheid geen sprake meer is. Die Commissie laat zich met groote tevredenheid over haar werkzaamheden uit. De Voorzitter. Zelf? De heer Oostdam. M. d. V. U vraagtzelf Maar wij hebben bladen, welke er tegenwoordig gauw bij zijn, aan allerlei klachten ruchtbaarheid te geven. Ik heb niet vernomen, dat er vele klachten over de werkzaamheden dier Commissie geuit zijn. Hoe dit evenwel zij, ons voorstel heeft toch eigenlijk meer ten doel om de kwestie van de schoonheidsbevordering defi nitief aan de orde te stellen en te trachten althans iets in die richting gedaan te krijgen. Mochten soms Burgemeester en Wethouders of' de Raad huiverig zijn voor een Schoon heidscommissie, dan zijn er nog wel eenige andere middelen, welke ik gaarne aan het College zou willen aanbevelen. Ik zou onder andere willen verwijzen naar hetgeen in Almelo bestaat en hetgeen in Haarlem in den maak is; men heeft daar speciale artikelen in de desbetreffende verordeningen. Te Almelo luidt die bepaling aldus »Het uiterlijk der gebouwen en de terreinafscheidingen door muren, hekken of dergelijke moeten zoodanig zijn, dat zij noch op zichzelf, noch in verband met de omgeving uit een oogpunt van welstand aanstoot geven of kunnen geven. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd te dien aanzien nadere eischen te stellen met betrekking tot den vorm en de samenstelling van de uitwendige deelen der gebouwen en der terreinafscheidingen." In Haarlem is of wordt het zoo: »Het uiterlijk van een nieuw te maken of naar den uiter- lijken vorm te restaureeren gebouw met al wat daarbij be hoort, hekken, muren en soortgelijke werken, moet zoodanig zijn, dat het noch op zichzelf, noch in verband met de om geving uit een oogpunt van welstand aanstoot kan geven." Met een dergelijke bepaling zouden wij al een heel eind in de goede richting komen. Ik heb deze dingen even willen mededeelen teneinde aan het voorstel, dat mede door de heeren Sijtsma en Knuttel is onderteekend, een zoo ruim mogelijke strekking te geven. Ik hoop, dat Burgemeester en Wethouders bij een eventueel uit te brengen praeadvies ons denkbeeld niet zullen verwerpen, omdat zij bezwaar hebben tegen een Schoonheidscommissie, maar zullen trachten om in de richting, welke ik zooeven aangaf en ik weet dat de heeren veel voor de schoonheid onzer' stad gevoelen te bereiken, wat wij kunnen. De Voorzitter. Voorgesteld door 3 leden, maakt het voor stel van rechtswege een onderwerp van beraadslaging uit. Ik stel voor dit voorstel in handen te stellen van Burge meester en Wethouders om praeadvies. Daartoe wordt besloten. De Voorzitter. Ik zou namens Burgemeester en Wethou ders den heer Oosdam willen verzoeken om de stukken, welke hij in zijn bezit heeft en welke van belang zijn voor de be studeering van deze aangelegenheid, aan hen ter hand te stellen. De heer Oostdam. Gaarne, Mijnheer de Voorzitter. 4°. Verzoek van de gezamenlijke losse arbeiders, werkzaam als terreinwerker aan de Stedelijke Lichtfabrieken om alsnog in 't genot te worden gesteld van eene uitkeering in eens. De Voorzitter. Indertijd, toen de Raad besloot, dat de uit keering ineens zou geschieden, is aan Burgemeester en Wet houders overgelaten om in den geest van dat Raadsbesluit die uitkeering te doen. Bij mijn- weten zijn daarbij geene onbillijkheden gebeurd en is niemand overgeslagen, maar mis schien is dat met een enkel persoon het geval geweest. In dit adres worden geen namen genoemd van personen, met wie dat zou hebben plaats gehad. Maar in elk geval zullen Burgemeester en Wethouders dat onderzoeken. Ik stel daarom voor het adres te stellen in han den van Burgemeester en Wethouders ter afdoening. Dienovereenkomstig wordt besloten. 5°. Verzoek van L. J. Endtz Co. om geheele of gedeelte lijke vrijstelling van de betaling van recognitie over 1919, voor het hebben van smalspoor in en een losplaats aan de Leidsche Vaart. De Voorzitter. Dit verzoek betreft vooreerst de uitvoering van de verordening, welke aan Burgemeester en Wethouders is opgedragen. Maar daarenboven zullen zelfs Burgemeester en Wethouders dit verzoek niet kunnen inwilligen, aangezien de verordening duidelijk bepaalt, dat deze recognitie geheven wordt voor een jaar, gedeelten van een jaar voor een jaar ge rekend; er is dus in casu niets aan te doen. Ik stel echter voor dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Dienovereenkomstig wordt besloten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 2