36
N°. 76. Leiden, 5 Maart 1920.
Bij raadsbesluit van 29 November 1917 (Ingek. Stukken
n°. 278) werd de bij raadsbesluit van 6 April 1916 (lngek.
Stukken n°. 73) aan de Zita-vereeniging alhier ten behoeve
van hare vakschool voor meisjes toegekende gemeentelijke
subsidie ad 300 met ingang van 1 Januari 1918 verhoogd
tot 1050 'sjaars, o.m. onder voorwaarde, dat door het Rijk
en de Provincie tezamen 3500 per jaar als subsidie werd
gegeven. Aan deze voorwaarde werd voldaan. Bij Koninklijk
besluit van 17 October 1918 n°. 75 werd de rijkssubsidie toch
bepaald op 2800, terwijl bij besluit van de Provinciale
Staten van 16 Juli 1918 de provinciale subsidie werd gebracht
op 700, een en ander ingaande met het jaar 1918.
in de beide hierachter afgedrukte adressen verzoekt het
bestuur der vakschool de gemeentelijke subsidie over het jaar
1919 alsnog te verhoogen tot 2960 en de van gemeente
wege over het jaar 1920 toe te kennen subsidie te bepalen
op f 7899.90.
Volgens de bij de adressen gevoegde begrootingen raamt
de vereeniging de rijkssubsidie voor 1919 op 6450 en de
provinciale subsidie voor hetzelfde jaar op f 1200. Voor 1920
is de rijkssubsidie daarentegen op 14416.50 en de provinciale
subsidie op 2000 geraamd.
Uit door het bestuur nader verstrekte inlichtingen is ons
gebleken, dat het Rijk bereid is over het jaar 1920 voorioopig
een bedrag van f 6450 als subsidie te verleenen, doch nog
geene beslissing heeft genomen omtrent den op de begrooting
der vakschool uitgetrokken post salarissen.
Over het jaar 1919 rekent het bestuur op eene verhooging
van de rijkssubsidie tot 6450, d. i. hetzelfde bedrag, dat
voorioopig voor 1920, afgezien van de nadere salarisverhooging,
in uitzicht is gesteld.
Door de provincie wordt, blijkens een overgelegd schrijven
van den Voorzitter van het College van Gedeputeerde Staten,
omtrent de verhooging der subsidie eerst beslist, wanneer het
bedrag der gemeentelijke subsidie is vastgesteld.
Onder deze omstandigheden komt het ons voor, dat er voor
de gemeente alleszins aanleiding is, om de jaarlijksche subsidie
ad 1050, voor het jaar 1919 alsnog te verhoogen tot het
gevraagde bedrag van ƒ2960, natuurlijk onder de voorwaarde,
dat het Rijk zijne subsidie verhoogt tot 6450 en de provincie
tot 1200. De gemeentelijke subsidie bedraagt dan volgens
de overgelegde gewijzigde begrooting voor 1919 23% van
de uitgaven, na aftrek van de schoolgelden, de rijkssubsidie
50% van die netto uitgaven en de provinciale subsidie 20%
van de op 6000 uitgetrokken salarissen.
Met betrekking tot het jaar 1920 is, gelijk gezegd, door
het Rijk nog geen definitieve beslissing genomen, doch slechts
het bovengenoemde bedrag van f 6450 voorioopig toegezegd.
Met het oog hierop lijkt het ons alleszins rationeel, dat
ook de gemeente thans slechts eene voorloopige subsidie in
uitzicht stelt. Zoodra de rijkssubsidie definitief is vastge
steld, kan feitelijk eerst worden nagegaan, welke subsidie
de gemeente voor hare rekening moet nemen en met hoeveel
de voor 1919 op 2960 gebrachte subsidie voor het jaar 1920
moet worden verhoogd. Aan een dergelijke regeling is voor
de Zita-vereeniging het voordeel verbonden, dat de uitkeering
van de voorloopige subsidie ad 2960 eerder zal kunnen
plaats hebben. Aan eene subsidie tot dit bedrag behoeft toch
slechts de voorwaarde te worden verbonden, dat de subsidiën
van Rijk en Provincie ten minste te zamen 7650 bedragen,
terwijl indien dadelijk tot eene hoogere gemeentelijke subsidie
mocht worden besloten, de uitkeering afhankelijk zou moeten
worden gesteld van eene veel hoogere subsidie van Rijk en
Provincie te zamen. En eene beslissing hieromtrent kan met
het oog op de nieuwe regeling in de wet van 4 October 1919
tot regeling van het Nijverheids-onderwijs (S. 593) nog wel
eenigen tijd op zich laten wachten. Het toekennen van eene
voorloopige subsidie is dus zoowel voor de gemeente als voor
de vereeniging zelve de beste oplossing.
Wij geven Uwe Vergadering derhalve in overweging:
1°. aan de Zita-vereeniging alhier ten behoeve van hare
vakschool voor meisjes over het jaar 1919 eene subsidie.van
2960 toe te kennen, mits de subsidies van Rijk en Provincie
ie zamen over 1919 ten minste 7650 bedragen en verder
onder de bestaande voorwaarden
2°. aan de Zita-vereeniging alhier ten behoeve van hare
vakschool voor meisjes over het jaar 1920 eene voorloopige
subsidie van ƒ2960 toe te kennen, mits de subsidies van Rijk
en Provincie te zamen over 1920 ten minste 7650 bedragen
en verder onder de bestaande voorwaarden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 8 December 1919.
Aan' den Edelachtbaren Raad der Gemeente
Leiden te Leiden.
Geeft eerbiedig te kennen het Bestuur der Vakschool voor
Meisjes, afd. Zita-Vereeniging, Noordeinde 50,
dat sinds 1918 van Gemeentewege een jaarlijksch subsidie
aan onze school werd verleend van 1050,
dat de uitgaven over 1919 verre die over 1918 overtreffen,
daar de toenemende bloei van onze school uitbreiding van
leerkrachten, localiteit, leermiddelen enz. noodzakelijk maakte,
dat ons Bestuur aan uw Edelachtbaar College in een
schrijven van 30 Mei 1919, gevoegd bij onze begrooting over
1919 reeds te kennen gaf een aanvrage om verhooging van
subsidie te zullen doen,
dat met dit verzoek tot nu toe gewacht werd om onze
aanvrage geheel in overeenstemming te kunnen brengen met
de bepalingen van de bij het Rijk aanhangige salarisregeling
voor het Vakonderwijs, subsidieregeling enz.
dat ons Bestuur echter niet langer meent te mogen uit
stellen, IJ alsnog een gewijzigde Begrooting over 1919 te
overleggen met beleefd en dringend verzoek de subsidie over
1919 voor onze school van f 1050 tot 2960 te verhoogen.
Hetwelk doende enz.
Namens het Bestuur
M. KerckiioffTiiole, Presidente.
M. de Koning, Secretaresse.
Leiden, 29 December 1919.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, het Bestuur
der Vakschool voor Meisjes, afd. Zita-Vereeniging, Noordeinde
50 te Leiden,
dat het in een schrijven van 8 December 1.1. U gewezen
heeft op de groote stijging der onkosten over 1919 ten ge
volge van het toenemen van het aantal leerlingen en in ver
band hiermede de uitbreiding van het aantal leerkrachten
en het in gebruik nemen van meer localiteit,
dat het U nogmaals dringend verzoekt om een verhooging
over 1919 van f 1050 tot f 2960
dat het aan de Provinciale Staten van Zuid-Holland een
subsidie-verhooging over 1919 aanvroeg van f 700 tot ƒ1200,
dat zooals U uit de hierbij overgelegde correspondentie
blijkt de Provinciale Staten hun toestemming tot verhooging
van subsidie afhankelijk stellen van de beslissing in dezen
der Gemeente Leidén op het tot haar gericht verzoek,
dat het hierbij de eer heeft U te overleggen de Begrooting
over 1920 die om de reeds genoemde redenen een groote
stijging weer van onkosten vertoont,
dat het Uw College met Aandrang verzoekt het subsidie
voor het jaar 1920 te willen verhoogen tot 7899,90, zijnde
30 der Uitgaven na aftrek van Schoolgelden
hetwelk doende,
Het Bestuur der Vakschool v. Meisjes
afd. Zita-Vereen. Noordeinde 50.
R. C. H. Routers, Voorzitter.
M. de Koning, waarn. Secretaresse.
N°. 77. Leiden, 6 Maart 1920.
Reeds in het jaar 1918 vestigde de Directeur van Gemeente
werken onze aandacht op den desolaten toestand van de
Warmonderhekbrug over de Haarlemmertrekvaart en ver
zocht hij ons de voor de vernieuwing der brug benoodigde
gelden bij Uwe Vergadering aan te vragen.
Ons College meende toen echter biertoe niet Ie moeten
overgaan, alvorens een onderzoek was ingesteld, in hoeverre
de gemeente Leiden tot onderhoud der brug verplicht wa«,
alsmede in hoeverre de provincie en de gemeente Warmond
bereid waren in de kosten van vernieuwing eene bijdrage te
verleenen.
Uit het door den Archivaris uitgebrachte rapport bleek, dat
de gemeenten Haarlem en Leiden ingevolge een in 1657 met den
toenmaligen heer van Warmond gesloten overeenkomst tot
onderhoud verplicht werden, welke onderhoudsplicht in 1859
geheel ten laste van de gemeente Leiden kwam, toen Haar
lem en Leiden besloten elk voor zich het onderhoud op zich
te nemen van de aan hare zijde grenzende helft van de trek
vaart met bijbehoorende kunstwerken.
De overeenkomst met den heer van Warmond werd gesloten