62
MAANDAG 2 FEBRUARI 1920.
Het dateert van zekeren tijd geleden; ik heb de cijfers zelf
niet meer concreet voor mij; maar ik heb ze toenmaals be
studeerd en daarbij is mij gebleken, dat in die berekening
het aantal baden, dat gebruikt werd, verdeeld werd over alle
uren van openstelling van het badhuis gedurende de geheele
week, en dat het gedurende drie vierden van dat aantal uren
aan de arbeiders onmogelijk was om ervan gebruik te maken,
omdat zij dan op hun werk moesten zijn. Ik heb personen,
die van de badinrichting wel gebruik zouden willen maken,
hooren zeggen: op Vrijdag- of Zaterdagmiddag ga ik er niet
naar toe; men moet een half uur of langer wachten eer men
aan de beurt komt. Dus het feit, dat er bijvoorbeeld op
Dinsdagmorgen niemand kwam in het badhuis, bewijst volstrekt
niet dat de menschen geen behoefte hebben aan een badhuis.
Die cijfers zijn volkomen waardeloos gelijk zoovele andere
cijfers omtrent dergelijke dingen.
Ik blijf er bij, dat ook op andere plaatsen van de stad, ook
daar waar woningbouwverenigingen rriet aan den gang zijn,
zooals in den omtrek van de Kraaierstraat, behoefte bestaat
aan een badhuis. In dit opzicht vind ik dit voorstel zeer
teleurstellend.
Tenslotte nog iets over den gevel van het ontworpen gebouw.
Ik heb dUn gevel eens bestudeerd en ik moet verklaren
dat ik dien zeer teleurstellend vind, zoodanig dat het wel
noodig blijkt dat de gemeente een architecturale kracht tot
haar beschikking krijgt.
Wij hebben het straks gehad over de Amsterdamsche school.
Dit is eenigszins een parodie erop. Er bestaat een neiging
om raampjes te maken, die van boven smal toeloopen en in
een driehoekvorm gemaakt worden. Op zich zelf is dat al
leelijk, maai' als het gaat op zoo halfslachtige wijze als hier, dan
vind ik het een ongelukkige soort van architectuur.
De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke
stemming overeenkomstig het voorstel besloten.
XII. Praeadvies op het verzoek van de Woningbouw-
vereeniging »de Eendracht'', in zake den verkoop aan die
vereeniging van een strook grond, gelegen naast de openbare
school aan de Medusastraat, voor de stichting van een volks
badhuis, en het verleenen van een voorschot en een bijdrage,
als bedoeld in art. 30 der Woningwet, in de kosten van
aankoop van dien grond en den bouw van dat badhuis.
(Zie Ing. St. No. 29).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
overeenkomstig het praeadvies besloten.
XIII. Praeadvies op het verzoek van de Woningbouw
vereniging »de Eendracht", in zake het verleenen van een
voorschot, als bedoeld in art. 30 der Woningwet, in de kosten
van het aanbrengen van waterspoeling in de privaten der
door de vereeniging gestichte 47 woningen aan de 3 October-
straat, de Magdalena Moonstraat en de Schelpenkade.
(Zie Ing. St. No. 30).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
overeenkomstig het praeadvies besloten.
(De heer de la Rie was inmiddels weer in de vergadering
teruggekeerd).
De Voorzitter.' Heeft thans nog een van de leden iets in
het belang der gemeente in het midden te brengen
Mevrouw Dubbeldeman—Trago. M. d. V. Ik wensch te
vragen, wanneer wij kunnen tegemoet zien het praeadvies
van Burgemeester en Wethouders ten aanzien van de kleeding
en voeding van schoolkinderen. De winter is bijna verstreken
en de grootste behoefte zal voorbij zijn als het praeadvies komt.
De heer van der Lip, M. d. V. Ik kan niet zeggen, wan
neer ons praeadvies over deze aangelegenheid in behandeling
zal komen.
Zooals voor de hand ligt, zijn wij gewend altijd eerst nog
eens op ons gemak te lezen wat bij de begrootirig over de
verschillende onderwerpen gezegd is, en nu pas zijn ver
schenen de handelingen van de begrootingszittingen.
Gaarne wil ik toezeggen, dat wij eenige haast met deze
zaak zullen maken, maar er is zooveel werk aan den winkel,
dat ik niet precies kan aangeven, wanneer ons praeadvies in
behandeling zal komen.
Mevrouw Dubbeldeman—Trago. M. d. V. De schoolkin
dervoeding is wel zoo urgent, dat wij daarover spoedig een
praeadvies mogen verwachten. Ik zie niet in waarom de heer
van der Lip daarvoor een stenograJisch verslag moet hebben.
Ik heb er twee moties over ingediend, welke zeer goed be
handeld kunnen worden.
De heer van Strai.en. M. d. V. Het is nu bijna twee jaren
geleden, dat de Raad heeft besloten tot instelling van een
commissie- van advies voor de werkloosheidsverzekering, en
in Augustus 1918 is aan de respectievelijke organisaties
een verzoek gezonden om vertegenwoordigers aan Burge
meester en Wethouders op te geven, die in die commissie
zitting zouden nemen. Bij de behandeling van de begrooting
voor dit jaar is de zaak ook ter sprake gebracht en toen
hebben Burgemeester en Wethouders geantwoord, dat zij
spoedig met voorstellen daaromtrent zouden komen, maar tot
heden hebben wij er niets van vernomen. Ik wensch er daarom
op te wijzen, dat het van buitengewoon belang is, dat die com
missie er zoo snel mogelijk komt, omdat juist op grond van het
motief, dat Burgemeester en Wethouders indertijd voor de tot
standkoming van de commissie hebben aangevoerd, aan de com
missie groote behoefte bestaat. Juist in verband met de om
standigheid, dat in November j.l. verschillende arbeidersgroepen
in de werkloosheidsverzekering zijn opgenomen, en al hetgeen
daaraan vastzit en daaruit voortvloeit, is het van groot belang,
dat die commissie in het leven geroepen wordt, teneinde over
technische kwesties, welke zich voordoen, te kunnen oordeelen.
Op dit oogenblik is de uitvoering van de regeling vrijwel
aan één persoon overgelaten, hetgeen mij minder gewenscht
lijkt, en daarom verzoek ik Burgemeester en Wethouders zoo
spoedig mogelijk tot instelling van die commissie van advies
over te gaan.
De heer Bots. M. d V. Burgemeester en Wethouders zullen
gaarne den wenk van den heer van Stralen ter harte nemen,
maar, zooals de heeren zullen begrijpen, geeft de uitbreiding,
welke de werkloosheidsverzekering heeft gekregen, een zoo
groote drukte, dat men weieens op een en ander moet wachten.
De heer van Stralen. M. d. V. Het komt mij voor, dat
de zaak zoo staat, dat met de samenstelling van die commissie
van advies niet langer moet gewacht worden. Sinds twee
jaren zijn Burgemeester en Wethouders reeds in het bezit
van de namen van de personen, die bestemd zijn die commissie
uit te maken, zoodat het nu slechts een kwestie is van het
beleggen van een installatie-vergadering; de commissie zal
dan aan het werk kunnen gaan.
De Voorzitter. Ik geloof, dat gij U bedriegt. Burgemeester
en Wethouders benoemen een commissie om hen te adviseeren
en nu kunnen zij aan de organisaties vragen hun eenige
namen op te geven van personen, die in die commissie zitting
zouden kunnen nemen, maar tenslotte blijft het een commissie,
welke het College zal adviseeren en waarvoor Burgemeester
en Wethouders vroeg of laat de verantwoordelijkheid op zich
zullen moeten nemen. De reden van de vertraging ligt geheel
in de omstandigheid, dat tot op heden de definitieve regeling
nog niet volledig werkt; altijd zijn er daarbij of daarbuiten
noodregelingen geweest. De zaak moet technisch goed loopen,
daarop komt het aan en nu kan men wel allerlei commissies
in het leven roepen, maar men heeft niet te klagen over de
wijze, waarop de werkloosheidsverzekering op het Stadhuis
werkt. Ik geloof niet, dat het iets beter zou gaan met een
commissie van advies er bij. Burgemeester en Wethouders
zijn echter bereid, omdat zij zelf zulks ook indertijd, alhoewel
geheel onverplicht hebben voorgesteld, en in eene verorde
ning is vastgelegd, een dergelijke commissie in het leven te
roepen. Zoodra die noodregelingen, waarbij men er van die
toeslagen op krijgt, niet meer van kracht zijn en de zaak eigen
lijk definitief geregeld zal zijn, zooals de wet dar, wenscht,
wellicht reeds eerder, zullen Burgemeester en Wethouders over
gaan tot benoeming van een commissie, welke hen zal moeten
adviseeren. Dit laatste vergete de heer van Stralen niet; het
moeten personen zijn, van wie Burgemeester en Wethouders
meenen, dat zij het College goede adviezen zullen geven.
De heer van Stralen. M. d. V. Ik zou daarover gaarne
nog een enkel woord willen zeggen, want het komt mij voor
dat gij de zaak niet goed weergeeft. Gij zegt, dat wij steeds
in de nood- en tusscbenregelirigen zitten, maar daarin zullen
wij wel eenige jaren blijven zitten. De in November j.l.
totstandgekomen regeling is bestemd een definitieve regeling
te worden, maar voorloopig is het zoover nog niet. Niemand
kan zeggen wanneer die regeling definitief zal worden, en,
waar gij zegt, dat Burgemeester en Wethouders tot de
benoeming en installatie van een commissie van advies zullen
overgaan, zoodra door het Rijk een definitieve werkloosheids
verzekering zal zijn ingevoerd, wijs ik er op, dat het werkloosheids
besluit van 1917, krachtens hetwelk, de Raad heeft besloten
tot instelling van een commissie van advies, ook slechts een
tijdelijk karakter droeg. Hoe komt het dan dat Burgemeester
en Wethouders destijds hebben voorgesteld een dergelijke
commissie van advies in te stellen?
Er bestaan op het oogenblik bij de organisaties verschillende
grieven wat betreft behandeling van zaken die de werkloosheid
en de uitkeering raken. Daarom juist zou ik het van groot