MAANDAG 2 FEBRUARI 1920. 59 dan wordt het voor den Raad bedenkelijk om Burgemeester en Wethouders in die afwijking te volgen. De heer Sijtsma. M. d. V. Om met het laatste te beginnen en ik behoef het College van Burgemeester en Wethouders niet te verdedigen, het lijkt mij toch een eigenaardig stand punt van den heer de Lange om te zeggen, dat, wanneer de Directeur een advies geeft, Burgemeester en Wethouders eigenlijk gehouden zijn zich daaraan te houden. Indien dat juist was, zou de zelfstandigheid van het College van Burge meester en Wethouders al te erg in de waagschaal gesteld worden en dat lijkt mij niet goed. Ik wensch echter nog een andere opmerking te maken. Ik sluit mij daarbij aan bij den heer Oostdam. r> u hoorde ik van den Wethouder, toen hij over den vorm van den gevel sprak: ja maar daarover hebben wij eigenlijk niets te zeggen, wij hebben dispensatie te verleenen en vergunning te geven en daarmede uit! Wij kunnen ook de vèrgunning weigeren en nu zouden wij aan het geven van de vergunning bijvoor beeld deze voorwaarde kunnen verbinden, dat een gevel zal wor den gemaakt, welke overeenstemt met het aesthetisch schoon, dat wij aan de Iloogewoerd mogen verwachten. De fabriek aan de Iloogewoerd maakt geen bijzonder aangenamen indruk en, wanneer wij er nu een pakhuis bij krijgen, waarvan de gevel eveneens geen aangenamen indruk maakt, wordt de Hoogewoerd stellig ontsierd. Daarom zouden wij aan de toe kenning van de vergunning niet alleen den wensch, maar ook den eisch moeten verbinden, dat die gevel in dien vorm zal worden opgetrokken, dat hij een aardig aspect oplevert. Dien eisch mogen wij stellen en daarom sluit ik mij ten deze bij den heer Oostdam aan. De Voorzitter. Ik wensch even tot de heeren Oostdam en Sijtsma dit te zeggen, dat wij werkelijk niet het recht hebben om, bij het verleenen van deze ontheffing, de schoon heid van den gevel te beoordeeleridat is dikwijls ik geef het toe goed, maar ook dikwijls verkeerd. Men kan zich voorstellen, dat een zekere autoriteit of een zeker lichaam de een of andere bepaalde kunstuiting aanmoedigt, welke dan een officieel karakter krijgt en tengevolge waarvan het zou kunnen voorkomen dat men, bij afwijking van die olficieele kunstuiting, zou worden gehinderd; dit zou een groot nadeel kunnen worden. Men kan ook wel eens te veel reglemen teeren en dan zou men misschien sommige kunstuitingen, welke heel nieuw waren en welke het tegenwoordig geslacht niet kan apprecieeren, boycotten; ook deze zaak heeft een licht- en schaduwzijde. Ik geef toe, dat ik wel eens denk: »ik wilde wel, dat wij meer te zeggen hadden, dan zouden die gevels anders zijn", maar ik wijs er nogmaals op, dat als men een dergelijke verordening zou maken, men dikwijls goede kunstuitingen zou kunnen tegengaan; daarmede moet men zeer voorzichtig zijn. Op het oogenblik hebben wij het recht niet om in dien zin op te treden en daarom geloof ik dat het betoog van den heer Oostdam, hoe wetenswaardig ook, hier niet ter zake dienende is. Hier wordt dispensatie van een bepaling der verordening gevraagd, en alleen omdat de Raad die moet geven, is de zaak hier aangebracht. Nu wil men aan die dispensatie, om in de Rijnstraat iets hooger te mogen bouwen, verbinden een conditie, die er buiten valt. Als de gemeente een stuk grond verkoopt of exploiteert voor den bouw van villa's, dan kan ik begrijpen dat zij zegt: ik wil, dat daar alleen villa's gebouwd worden van zekere afmetingen en de gevels van die villa's moeten door mij, gemeente, worden goedgekeurd. Dat is een heel ander geval daar behooren dergelijke condities als het ware uit den aard der zaak thuis. Hier wordt niets anders gevraagd dan dat een gebouw iets hooger opgetrokken mag worden dan eigenlijk volgens de veroidening geoorloofd is de desbetreffende be paling in de verordening wil er tegen waken, in het belang van de toetreding van voldoende licht en lucht, dat men in nauwe straten zoo hoog zou bouwen dat daardoor kleine huizen hinder zouden ondervinden en daartoe is het noodig dat de zaak in den Raad komt, en nu moet men er niet dingen aan verbinden welke er heelemaal niet bij thuis be hooren. Wat betreft het betoog van den heer de Lange, die meeni dat wij in drie gevallen niet het oordeel van den heer Nijk gevolgd hebben, wil ik doen opmerken, dat wij slechts in één van de drie gevallen niet het oordeel van den heer Nijk gevolgd hebben, doch dat wij het in de twee overige gevallen met hem eens zijn; dus slechts in één geval wijken wij af van het advies van den heer Nijk. Nu zegt de heer de Lange: de heer Nijk handhaaft wel de verordening, maar Burgemeester en Wethouders niet. Neen, wij handhaven haar juist; aan den Raad is gegeven het recht tot het verleenen van dispensatie en w'ij komen den Raad thans daarom vragen. Maar dit daargelaten, hoe weet de heer de Lange dat wij de verordening herhaaldelijk niet handhaven? Immers de ge vallen, waarbij de verordening wordt gehandhaafd, zonder Jdat gebruik gemaakt wordt van het recht van dispensatie, komen niet in den Raad. Er zijn tal van gevallen van verbouwing die nooit in den Raad komen, omdat te dien aanzien de ver ordening gevolgd wordt zonder dat dispensatie noodig is. De leden van den Raad bemerken er alleen iets van, als wij afwijking van den normalen gang van zaken vragen. Nu komen er toevallig tegelijkertijd drie aanvragen om dispensatie; in twee daarvan zijn wij medegegaan met het advies van den heer Nijk. En nu gaat het toch niet aan te zeggen, dat wij afwijken van de verordening en dat wij het zooveel meer doen dan de directeur van het Bouw- en Woningtoezicht. Ik geloof dus, dat dat verwijt onjuist is. Ik acht deze zaak ook voor de gemeente van groot belang, omdat er nu ook gelegenheid is tot opruiming van het café »de Roode Leeuw", dat zelfs in een buurt die heelemaal niet sierlijk is, een leelijk effect maakt. Ten slotte geloof ik ook, dat ide bloei van de industrie ook bevorderlijk kan zyn aan den bloei van de geheele gemeente. De heer de Lange. M. d. V. Ik heb juist gezegd, dat in de twee voorafgaande gevallen Burgemeester en Wethouders zich hadden geconfirmeerd met den directeur van het Bouw en Woningtoezicht, doch dat zij in het derde geval van diens advies waren afgeweken en dat ik er prijs op gesteld zou hebben, wanneer Burgemeester en Wethouders ook in dit geval hadden geadviseerd in overeenstemming met den Directeur. En waarom? Omdat naar ik meen de Raad van het hem in zoodanig geval toegekend dispensatierecht slechts in de alleruiterste noodzakelijkheid gebruik moet maken; omdat de verordening in het leven geroepen is, riiet om het dispensatierecht uit te oefenen, maar omdat hare naleving noodig is om behoorlijke toetreding van licht en lucht in de perceelen in de omgeving te waarborgen. Zooals gezegd, wanneer er stemming gevraagd wordt dan zal ik tegen het praeadvies van Burgemeester en Wethouders stemmen, omdat ik het beter acht om de verordening toe te passen naar hare bedoeling, en dus van het dispensatierecht geen gebruik te maken. De heer Oostdam. M. d. V. Hetgeen door U gezegd is, heeft nog eens duidelijk doen uitkomen, hoe de schoonheid van de stad aan den eersten den besten overgeleverd is. Iï hebt toch zelf gezegd: wij kunnen er niets aan doen, wij hebben de bevoegdheid niet", wij moeten maar raak laten bouwen. Zoo onparlementair heeft U zich niet uitgedrukt, maar ik zeg het maar zoo duidelijksheidshalve. Wij komen maar eens een enkelen keer achter de plannen, wanneer een bouwer ons noodig heeft voor het inbreuk maken op een verordening; wij kunnen dan eens een teekening te zien krijgen, anders gaan zij hun gang maar. Het is zeer jammer, dat wij op het gebied van de schoonheid niet wat. zeggenschap hebben. Nu is deze zaak hier niet voor het eerst ter sprake gebracht, want vroeger heeft Wethouder van der Pot er al een lans voor gebroken en ook bij de begr ooting is het eens geschied, doch daar blijft het maar bij. Wij moeten probeeren of wij in dit opzicht niet een schrede op den goeden weg kunnen doen en zouden wij dat niet. dadelijk kunnen beproeven Deze firma heeft ons noodig om van de verordening af te wijken. Gij ziet, dat het niet zoo gemakkelijk gaat, want de heer de Lange komt al dadelijk voor het goed recht van de verordening op. Wij moeten hier een zekere gunst bewijzen en kunnen wij daaraan nu niet een voorwaarde verbinden, waaraan wij gaarne zouden zien voldaan? Wij zouden het voorstel dan aldus kunnen lezen: «toestemming te verleenen den zijgevel aan de Rijnstraat van het door hen te bouwen wolpakhuis over de volle lengte van 20.34 M. tot een maximum van 15 M. boven de kruin van den weg te doen optrekken, onder de voorwaarden 1°. dat de gevellijst aan de zijde van de Rijnstraat niet meer dan 15 c. M. buiten den gevel uitsteekt; en 2a. dat de gevelteekeningen nader door Burgemeester en Wethouders worden goedgekeurd." De architect krijgt dan tenminste een prikkel om zijn arbeid nog eens te bekijken, terwijl Burgemeester en Wethouders zich daarover kunnen laten voorlichten door Bouw- en Woning toezicht, door den Directeur van Gemeentewerken of door welke autoriteit zij ook wenschen. Wij zijn dan in de gelegenheid een bescheiden poging te doen om de schoonheid van de stad te beschermen. Ik doe tevens een beroep op mijn medeleden; indien er onder hen mochten wezen, die met mij een voorstel willen indienen om tot instelling van een Schoonheidscommissie over te gaan, dan zal ik dat gaarne vernemen, teneinde te zamen in die richting een stap te kunnen doen. De heer Knuttel. M. d. V. In hoofdzaak wensch ik mij

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 3