29
van de hoogte der muren wordt een wijziging voorgesteld
(art. 32 nieuw, laatste lid), welke velerlei bezwaren, uit de
thans geldende bepaling (art. 32 oud, op één na laatste lid)
voortvloeiende, voorkomt.
De opneming van artikel 32a is gewenscht, omdat het ver
oorloven van het maken van spouwmuren, naar de Directeur
van het Bouw- en Woningtoezicht verzekert, in een drin
gende behoelte voorziet. Vooreerst toch worden door zoo
danige muren meer droge buitenmuren verkregen dan door
massieve eensteensmuren, en ten tweede blijken scheidings
muren van aangrenzende gebouwen, als spouwmuren gebouwd,
een uitstekend middel tegen gehoorigheid te zijn. Worden
spouwmuren eenmaal toegelaten, dan is het ook noodig om
in het belang van een degelijken bouw den eisch te stellen,
die in het tweede lid van art. 32a is neergeschreven.
Wegens de tegenwoordig veelvuldige toepassing van beton
en betonijzer blijkt het gewenscht om in de bouwverordening
afzonderlijke voorschriften te geven voor het bouwen met
zoodanig materiaal, daar in die gevallen met een mindere
wanddikte kan worden volstaan dan voor in steen uit te
voeren metselwerk is voorgeschreven. Vandaar dat, bij aan
neming van ons voorstel, Burgemeester en Wethouders vol
gens art. 32c een kleinere dikte-maat zullen kunnen toestaan
en ook overigens nadere eischen stellen.
De bepalingen van art. 32b en de meer algemeene regels,
die art. 32d geeft, behoeven hier wel geen nadere toelichting.
Behalve de boven besproken wijzigingen, schijnt het wen-
schelijk om de in art. 45 der bestaande verordening voor
geschreven hoogte van 1 M., waartoe schoorsteenen, die boven
den nok van een dak uitkomen, moeten worden opgetrokken,
eenigszins te verminderen. Volgens de meening van architecten
ontsieren schoorsteenen met een hoogte van 1 Meter boven den
nok van een gebouw dit laatste in vele gevallen, met welke
meening de Directeur van het Bouw- en Woningtoezicht
zich blijkens zijn rapport volkomen vereenigt. Waar er bij
den Directeur tegen vermindering der thans voorgeschreven
hoogte tot 0.75 M. geen bedenkingen bestaan, en ook de
Commandant der Brandweer hiertegen geen bezwaar heeft,
hebben wij in ons voorstel een desbetreffende verandering
van art. 45 der verordening opgenomen.
In verband met de hier voorgestane wijzigingen zal ook
art. 92 van de verordening, dat de strafbepalingen bevat,
moeten worden aangevuld. Waar op overtreding van het
tegenwoordige artikel 32 een 'geldboete van ten hoogste tien
gulden staat, meenen wij, dat tegen het niet nakomen van
de nieuwe bepalingen dezelfde straf moet worden bedreigd.
Wij geven U thans in overweging over te gaan tot vast
stelling van de navolgende
VERORDENING, houdende wijziging van de verordening
van 12 October 1905 (Gemeenteblad No. 25) op het
Bouwen en Sloopen, laatstelijk gewijzigd bij verorde
ning van 1 Februari 1917 (Gemeenteblad No. 12).
Artikel I.
Artikel 32 van bovengenoemde verordening wordt gelezen
als volgt
Buitenmuren of gevels, scheidingsmuren van aangren
zende gebouwen tot aan het dak en balkdragende muren
van woningen of van andere gebouwen moeten, behoudens
het bepaalde bij artikel 32 c, een dikte hebben als hieronder
bepaald
a. muren, niet hooger dan 7 Meter, van ten minste 0.16
Meter
b. muren, hooger dan 7 Meter, doch niet hooger dan 10
Meter, van ten minste 0.18 Meter;
c. muren, hooger dan 10 Meter, doch niet hooger dan 12
Meter, van ten minste 0.22 Meter, of, bij een dikte van ten
minste 0.27 M. tot de eerste balklaag, van ten minste 0.18
Meter voor het overige gedeelte.
d. muren, hooger dan 12 Meter, doch niet hooger dan
13.50 Meter, van ten minste 0.33 Meter tot de eerste balk
laag, en van ten minste 0.22 Meter voor het overige gedeelte
e. muren, hooger dan 13.50 Meter, doch niet hooger dan
15 Meter, van ten minste 0.33 Meter tot de tweede balk
laag, en van ten minste 0.22 Meter voor het overige gedeelte.
Burgemeester en Wethouders kunnen een muurdikte toe
staan:
1» van 0.11 Meter voor balkdragende binnenmuren, indien
twee evenwijdige muren niet meer dan 2.50 Meter van elkaar
verwijderd zijn:
2° van 0.09 Meter voor muren van loodsen, schuren, werk
plaatsen en bergplaatsen, indien die muren geen grootere
hoogte hebben dan 4 Meter; voor muren van uitgebouwde
keukens, trapruimten en dergelijke, indien die muren geen
groötere oppervlakte insluiten dan 8 M2, en geen grootere
hoogte hebben dan 6.50 Meter, en voor muren van uitge
bouwde privaten, luchtkokers, uitgebouwde portalen en derge
lijke, indien die muren geen grootere oppervlakte insluiten
dan 2 M2. en geen grootere hoogte hebben dan 9.25 Meter.
Omtrekmuren van kelders en sousterrains moeten een dikte
hebben van ten minste 0.27 Meter.
Muren en vloeren van kelders en sousterrains moeten zijn
waterdicht, ter beoordeeling van Burgemeester en Wet
houders.
De hoogte van alle muren wordt gemeten van de hoogste
versnijding van het fundament tot den onderkant van den
gootbodem, of bij topgevels tot de halve hoogte van den top."
Art. II.
Na artikel 32 van bovengenoemde verordening worden inge
voegd de volgende vier artikelen
»art. 32a.
Het bouwen van spouwmuren is geoorloofd, indien de
gezamenlijke dikte van de twee deelen van den spouwmuur
niet minder bedraagt dan de bij het vorige artikel voorgeschreven
muurdikte en zij op afstanden van niet meer dan 1 Meter
op voldoende wijze, ter beoordeeling van Burgemeester en
Wethouders, verbonden worden.
Spouwmuren mogen als gevels en scheidingsmuren van
aangrenzende gebouwen en als balkdragende muren dienen,
zoo de balken de belasting voldoende op de twee deelen van
den spouwmuur overbrengen, ter beoordeeling van Burge
meester en Wethouders.
Art. 326.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eischen
te stellen ten opzichte van muurdikten
a. voor gebouwen met grootere verticale afstanden tusschen
de balklagen dan 4 Meter
b. voor gebouwen met grooteren horizontalen afstand tus
schen de balkdragende muren dan 6 Meter
c. voor kerken, scholen, schouwburgen, vergaderzalen,
fabrieken, werkplaatsen, pakhuizen en in het algemeen voor
alle gebouwen, waaraan muren voorkomen, die ruimten van
buitengewone afmetingen begrenzen, buitengewone belasting
hebben te dragen of zoodanig door deur-, venster- of andere
openingen zijn doorbroken, dat de samenhang van het over
blijvende gedeelte onvoldoende moet worden geacht, een en
ander ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders.
Art. 32c.
Bij toepassing van beton of betonijzer kunnen Burgemeester
en Wethouders een kleinere diktemaat toestaan dan in de
artikelen 32 en 32a is bepaald, alsmede nadere eischen stellen.
Art. 32d.
Bij de bepaling van de dikte van muren wordt alleen op
het metselwerk van den eigenlijken muur, niet op de beraping,
beklamping of eenige andere verdikking gelet.
Muren mogen van beneden naar boven niet in dikte toe
nemen, tenzij dit het gevolg is van het aanbrengen van
bouwkundige versieringen.
Burgemeester en Wethouders kunnen het aanbrengen van
nissen of andere terugmetselingen toestaan.
Bovenpuien moeten rusten op ijzeren, stalen of betonijzeren
liggers, waaronder ijzeren, stalen of betonijzeren kolommen
of steenen penanten van door Burgemeester en Wethouders
aangegeven of goedgekeurde afmetingen zijn geplaatst.
De ondersteuning van muren, welke geen fundeering bezitten,
moet voldoende draagkracht hebben, ter beoordeeling van
Burgemeester en Wethouders.
Bij het optrekken van muren moeten de daaromtrent door
Burgemeester en Wethouders gegeven voorschriften worden
nagekomen."
Art. III.
Het cijfer 1, voorkomende in het eerste en het tweede lid
van artikel 45, wordt vervangen door het getal »0,75".
Art. IV.
De tweede zinsnede van het eerste lid van artikel 92 wordt
gelezen als volgt:
»die van eenige bepaling der artikelen 4, 7, 8, 9, 10, 19,
22, 23, 28, 32, 32a, 32d, 35, 36, 60, 61, 66, 74, 75, 83, en 84
en van een voorschrift, krachtens de artikelen 326, 32c of
32d laatste lid gegeven, met eene geldboete van ten hoogste
tien gulden
De Commissie voor de Strafverordeningen,
N. C. de Gijsela ar, Voorzitter.
E. Schotman, Secretaris.
Aan den Gemeenteraad.