27 Aan den Raad der •Gemeente Leiden. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, het Bestuur van den Neutralen Bestuurdersbond te Leiden, waarbij zijn aangesloten afdeelingen van: le het Nationaal Verbond van Gemeenteambtenaren; 2e den Bond van Handels- en Kantoorbedienden »Mercurius"; 3e den Centralen Bond van Post-, Telegraaf-, en Telefoon personeel; 4e den Neutralen Timmerliedenbond; 5e den Nederlarjdschen Grafischen Bond; 6e den Neutralen Bond van Spoorwegpersoneel en 7e den Bond van Beambten bij het Gevangeniswezen; dat volgens bekendmaking op 16 Augustus 1919 door den Heer Directeur van de Gemeentelijke Brandstoffencommissie te Leiden, alle brandstoffenbons werden beschikbaar gesteld voor het winterseizoen 1919/1920, waarbij o. m. de prijs van de cokes (alle soorten) werd bepaald op f 4.(vier gulden) per eenheid, afgehaald; dat eveneens volgens mededeeling van 12 December 1919 de prijs van geklopte cokes, afgehaald, is gesteld op f 4.20 (vier gulden en twintig cents) per eenheid; dat door deze laatste regeling degenen, die om financieele redenen, niet in staat waren, alle toegestane eenheden brandstof in eens aan te schaffen, nu voor de geklopte cokes f 0.20 (twintig cents) per eenheid meer moeten betalen dan die ingezetenen, die over voldoende middelen konden beschikken, om alle brandstoffen te gelijk in te slaan; dat weliswaar door het uitgeven van rabatbons de minst gesitueerden reductie op de cokesprijzen verkijgen, doch overigens nog vele ingezetenen niet voor verstrekking van rabatbons in aanmerking komen, hoewel ze niet kunnen worden gerekend tot diegenen, welke over voldoende gelden voor directe algeheele aankoop kunnen beschikken; redenen waarom voornoemd bestuur, in opdracht eener gehouden ledenvergadering, er bij Uwen Raad met klem op aandringt, alsnog zoodanige maatregelen te treffen, dat de prijs voor geklopte cokes voor alle ingezetenen blijve ge handhaafd op f 4.— (vier gulden) per eenheid gedurende het geheele seizoen, zooals oorspronkelijk was vastgesteld dd 16 Augustus 1919; 't welk doende, Namens het Bestuur van den Neutralen Bestuurdersbond de voorzitter: J. v. d. Laan. Leiden 27 December 1919. en de secretaris: J. Jonker. Secretariaat: Vreewijkstraat 16. NO. 56. Leiden, 16 Februari 1920. Krachtens besluit van Uwe Vergadering dd 12 December 1918 (Ingek. Stukken no. 304), werd door ons met Regenten van het Hopital Wallon eene overeenkomst gesloten bij wijze van proef voorloopig voor den tijd van één jaar betreffende de exploitatie van de barak voor lijders aan besmettelijke ziekten (speciaal nekkramplijders) in het Caecilia Gasthuis. Deze overeenkomst eindigde 31 December j.l. Continuatie van deze overeenkomst komt ons alleszins ge- wenscht voor en Regenten van het Hopital Wallon verklaarden, op onze desbetreffende vraag, er geen bezwaar tegen te hebben de overeenkomst van jaar tot jaar aan te gaan, met stil zwijgende verlenging, indien zij niet drie maanden te voren door' een der partijen is opgezegd. Wij geven U op grond van het bovenstaande in overweging, ons te machtigen, de met het Hopital Wallon aangegane overeenkomst bovenbedoeld opnieuw aan te gaan voor den tijd van één jaar, gerekend te zijn ingegaan 1 Januari 1920, met stilzwijgende verlenging, telkens^ voor den tijd van éen jaar, indien zij niet drie maanden vóór het eindigen van een contractjaar is opgezegd. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N». 57. Leiden, 16 Februari 1920. In nevensgaand adres verzoeken het bestuur van het Ge nootschap van Leeraren aan Nederlandsche Gymnasia en het Hoofdbestuur der Yereeniging van Leeraren bij het Middelbaar Onderwijs in de eerste plaats, om de extra-maand uitkeering, welke van Rijkswege aan de Rijksambtenaren over het jaar 1919 werd verstrekt, ook aan de leeraren aan het Gymnasium en de Hoogere Burgerschool alhier te verleenen. Ook de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen vestigde bij missives van 5 en 7 November j.l. onze aandacht op deze aangelegenheid. Inwilliging van het verzoek van beide besturen kunnen wij U niet aanraden. Zooals U toch bekend is werd bij raads besluit van 16 October j.l. (Ingek. Stukken No. 301) besloten, slechts aan die vaste en daarmede gelijk gestelde ambtenaren der gemeente Leiden eene uitkeering in eens over 1919 uit te betalen, wier salaris minder dan f 2400 per jaar bedroeg en wij zouden het daarom tegenover de overige ambtenaren der gemeente in hooge mate onbillijk achten, indien aan de leeraren aan het Gymnasium en de Hoogere Burgerschool, voorzoover het traktement f 2400 of meer bedraagt, ten laste van de gemeentekas een dergelijke uitkeering werd gegeven en aan hunne in dezelfde omstandigheden verkeerende collega's in gemeentedienst niet. Bij het Rijk deed zich deze onbillijkheid niet voor, aangezien aldaar de grens niet bij f 2400, doch eerst bij 10.000 was getrokken. Verschillende gemeenten, wij noemen slechts Groningen en Delft, hebben een zelfde standpunt ingenomen, terwijl in andere gemeenten, zooals Arnhem, wel eene uitkeering heeft plaats gehad. Doch aldaar was door den Raad aanvankelijk eene salarisregeling voor de leeraren vastgesteld, die voor hen voordeeliger was, dan de in 1919 geldende Rijksregeling, eene salarisregeling, die moest worden ingetrokken, toen de Minister geen regeling wilde goedkeuren, die afweek van de Rijksregeling. In Leiden heeft zich dit geval echter niet voor gedaan, aangezien de aanvankelijk alhier vastgestelde regeling nagenoeg overeenkwam met de Rijksregeling en het alhier nimmer de bedoeling was een gunstiger regeling te maken, dan de Rijksregeling. Natuurlijk zoude ons bezwaar zijn opgeheven, indien het Rijk ook aan de leeraren aan het Gymnasium en de Hoogere Burgerschool uit eigen kas de uitkeering had willen geven, doch hiertoe bleek de Regeering niet bereid. Slechts wilde de Minister 50 voor eene eventueele uitkeering in eens vanwege de gemeente aan de leeraren aan het Gymnasium ten laste van het Rijk brengen. Dit was echter o. i. iets, dat van zelf sprak, vermits 50 van de exploitatiekosten van het Gymnasium alhier ten laste van het Rijk kunnen worden gebracht. Eene concessie van de zijde van het Rijk was hierin dus niet gelegen. Het tweede gedeelte van het verzoek, om n.l. in den ver volge ook de leeraren vrij te stellen van pensioenstortingen, kan in verband met de daaromtrent ten opzichte van de Rijksambtenaren in overweging zijnde plannen te zijner tijd aan de orde komen. Ook tegen inwilliging van dit verzoek zijn wij dus vooralsnog gekant. Intusschen zij het ons vergund nog Uwe aandacht te ves tigen op het besluit van 23 Januari 1920 (S. 37) tot vast stelling van regelen ten aanzien van de bezoldiging van burgerlijke Rijksambtenaren. Bij dat besluit zijn de traktementen der leeraren aan de Rijks Hoogere Burgerscholen met ingang van 1 Januari 1920 wederom aanzienlijk verhoogd. De gemeente zal dus ten einde de traktementen voor de leeraren aan Gymnasium en Hoogere Burgerschool alhier op peil te houden, ook harer zijds andermaal tot herziening van de bestaande regeling moeten overgaan. Natuurlijk is met de voorbereiding hiervan eenige tijd gemoeid en het komt ons daarom billijk voor, dat aan de hierbedoelde leeraren, een voorschot wordt toe gekend op de vast te stellen verhooging. Ook aan de overige ambtenaren der gemeente zijn ingevolge Uwe machtiging voorschotten door ons College toegekend. Het aan de leeraren, met inbegrip van den Rector van het Gymnasium en den Directeur der Hoogere Burgerschool voor Jongens, toe te kennen voorschot zou kunnen worden bepaald op de helft van het verschil tusschen de geldende salaris regeling en de nieuwe Rijksregeling. Het bovenstaande samenvattende geven wij Uwe Vergade ring mitsdien in overweging: a. niet in te willigen het verzoek van adressanten, om aan de leeraren aan het Gymnasium en de Hoogere Burgerschool alhier eene uitkeering in eens over het jaar 1919 te verlee nen en hen vrij te stellen van pensioenstortingen; b. ons College te machtigen aan de leeraren aan het Gym nasium en de Hoogere Burgerschool voor Jongens alhier, vanaf 1 Januari 1920 een voorschot toe te kennen op de voor hen vast te stellen salarisverhooging ten bedrage van de helft van het verschil tusschen de bestaande salarisregeling en de in Staatsblad No. 37 opgenomen nieuwe Rijksregeling en dit voorschot tegelijk met het traktement te doen uit betalen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leidern

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 7