MAANDAG 26
JANUARI 1920.
39
heid van vergaderingen, onder anderen ook die van de Kamer
van Koophandel, heb bepleit, wensch ik aan het gesprokene
een enkel woord toe te voegen.
Men kan gerust in afwachting van de wijze, waarop later
de Schoolcommissies zullen worden ingericht, tot openbaar
heid besluiten, want blijkt later, dat die vergaderingen niet
voor openbaarheid vatbaar zijn, dan houdt het van zelf op.
Ook al zullen afgevaardigden van de ouders in die commissies
zitting nemen, zal men dunkt mij even goed het belang van
de openbaarheid kunnen inzien. Ik acht het niet noodig
daarmede te wachten en hoe noodig en goed het is, dat die
vergaderingen openbaar zijn blijkt uit het voorstel, dat wij
straks zullen behandelen. Een regeling, welke reeds door
Burgemeester en Wethouders en de Schoolcommissie is be
sproken en waarover deze commissie reeds advies heeft uit
gebracht, krijgen wij een paar dagen vóór de behandeling in
den Raad. Indien een dergelijk voorstel in openbaarheid in
de Schoolcommissie was besproken, zou de publieke opinie
zich daarover hebben kunnen uitspreken en zouden wij veel
meer licht in deze kwestie hebben gehad dan thans het geval
is. Zoo iets kan telkens voorkomen en daarom acht ik het
van groot belang om op dit oogenblik reeds op het verzoek
van den Bond in te gaan en dit voorstel van Burgemeester
en Wethouders niet aan te nemen.
Van de Schoolcommisie had ik verwacht, dat zij niet zonder
meer zou gezegd hebben, dat zij er tegen was, maar dat zij
even de gronden had aangegeven waarop haar meening in
deze berust. Ik geloof, dat zij die gronden eigenlijk niet kan
aangeven en het daarom ook heeft nagelaten. Wij behoeven
ons daarbij evenwel niet neer te leggen en, wanneer geen
gronden worden aangevoerd, welke mij van overtuiging
kunnen doen veranderen, zal ik tegen dit praeadvies stemmen.
De heer Huges. M. d. V. Ik wil even opmerken, dat ik
weinig fiducie heb in het resultaat van die openbaarheid.
Wanneer ik zie welke geringe belangstelling het publiek in
het algemeen heeft voor de openbare handelingen van den
Raad, behalve wanneer het gaat over kwesties van salari-
eering of van duurtetoeslag, dan geloof ik dat het publiek
zeker weinig belang zal stellen in openbare onderwijsver-
gaderingen.
De heer Oostdam. M. d. V. Het is een zeer goed beginsel,
dat de publieke zaak in het publiek behandeld moet worden,
maar ik meen, dat de toepassing van dit beginsel ook hare
grenzen heeft.
De Schoolcommissie lijkt mij toe niets meer of minder te
zijn dan een Commissie van advies, welke geen bindende be
sluiten neemt. En er zijn zooveel Commissies van advies! Wij
benoemen er telken jare in den Raad wel twintig en die
vergaderen geen van alle in het openbaar. Waarom moet nu
juist deze Commissie, welke ook een Commissie van advies is,
wel in het openbaar vergaderen Het gebeurt wel hier en daar,
maar ik betwijfel of men er overal wel veel genoegen van beleeft.
Te Utrecht is men eerst onlangs overgegaan tot de open
baarheid van de vergaderingen der Schoolcommissie, maar in
Den Haag, waar de openbaarheid dier vergaderingen al lang
bestaat, is er juist onlangs een verschrikkelijke »heibel" ge
weest. Ik meen dat, wanneer de Schoolcommissie daar bin
nenskamer vergaderd had om hare adviezen voor te bereiden,
die adviezen wel eens meer bezadigd zouden zijn samengesteld
en minder met het oog op verschillende dingen, waarop men
gaat letten als men in het openbaar vergadert. Dergelijke
dingen kunnen toch van invloed en van geen voordeeligen
invloed zijn op de bezadigdheid van de Colleges. Men wil dan
wel eens een of ander standpunt innemen, men wil dan wel
eens iets anders en luider zeggen dan noodig is in een be
sloten vergadering.
Ik wil dan in deze wat conservatief of reactionair, of welk
ander leelijk woord men daarvoor gebruiken wil, wezen en
verklaar mij tegen de openbaarheid van de vergaderingen der
Schoolcommissie, als zijnde een Commissie van advies, welke
geen bindende besluiten neemt. Alleen voor vergaderingen,
welke wel dergelijke besluiten nemen, is openbaarheid een
noodzakelijkheid.
De heer J. P. Mulder. Een enkel woord naar aanleiding
van de opmerking van den heer Knuttel, dat Burgemeester
en Wethouders inconsequent zijn, doordat zij meenen dat dit
voorstel wel in verband met de nieuwe Onderwijswet te be
schouwen is, doch het voorstel betreffende de samensmelting
der 3e en 4e klasse niet.
Ik zou willen doen opmerken, dat laatstgenoemd voorstel
betrekking heeft op een quaestie van het onderbrengen van
leerlingen, en dat heeft te maken noch met de tegenwoordige
Onderwijswet noch met de nieuwe Onderwijswet.
De heer Heemskerk. M. d. V. Ik wensch met een enkel
woord recht te zetten wat de heer Huges heeft gezegd.
Deze betoogt, dat er geen belangstelling bij de burgerij
bestaat voor de Raadsvergaderingen, hetgeen zou blijken uit
het bezoek der publieke tribune.
Wij moeten geen vergelijkingen maken tusschen de ver
gaderingen van den Gemeenteraad en van de plaatselijke
Schoolcommissie; wij moeten de openbaarheid van de ver
gaderingen der Schoolcommissie niet zoo opvatten en dat
zal ook de bedoeling van de voorstanders dier openbaarheid
zijn dat de vergaderingen als het ware voor het publiek
toegankelijk zouden moeten zijn. Het zal waarschijnlijk de
bedoeling zijn, dat een resumé van het in die vergaderingen
verhandelde aan de pers verstrekt wordt. Maar al zou de
bedoeling zijn, dat het publiek de vergaderingen der Com
missie kon bijwonen, dari zou dat nog geen argument moeten
zijn om ons er tegen te verklaren.
Ik meen, dat wij de belangstelling van het publiek voor
de openbare zaken te allen tijde moeten opwekken en dat wij
ons niet blind moeten staren op de vraag, of wij er publiek
te verwachten hebben.
De heer van der Lip. M. d. V. In de eerste plaats wil ik
er op wijzen, dat ons praeadvies bedoelUom deze zaak op dit
oogenblik niet au fond te behandelen. Verscheidene heeren
hebben al over de zaak zelf gesproken, maar wij nemen het
standpunt in, dat de samenstelling en de inrichting dezer
Commissie zeer waarschijnlijk binnenkort verandering zal
ondergaan en nu zeggen wij en dat lijkt mij ook zeer
logisch wacht nog met de beslissing omtrent dit belang
rijke punt, totdat die wet zal zijn totstandgekomendan weet
men precies hoe die Commissies zullen zijn samengesteld en
zullen werken en dan kan dat punt beter onder oogen worden
gezien! Dat is de bedoeling van het praeadvies. De Plaatse
lijke Schoolcommissie is niet op de zaak der openbaarheid
ingegaan en Burgemeester en Wethouders evenmin en dit
standpunt, dit aan het adres van den heer Knuttel die op
deze wijze van behandeling aanmerking heeft gemaakt, lijkt
mij zeer rationeel, aangezien, indien het aanhangige ontwerp-
onderwijswet wet, wordt, de inrichting van de Commissies
niet onbelangrijk zal veranderd worden.
Laat ik iets mogen voorlezen uit de toelichting op het
artikel in het ontwerp van wet, waarin die Commissies worden
behandeld. Ik lees daar het volgende:
»Het komt den ondergeteekende voor, dat voor de Plaatse
lijke Commissie eene goede taak weggelegd kan zijn, mits hare
bestemming wordt gewijzigd. Eene uitoefening van toezicht,
die kan leiden tot ingrijpen in den gang der schoolzaken,
is zijns inziens aan de Commissie te onttrekken. Naar zijne
meening behoort deze niet anders te zijn dan een raadgevend
College."
De heer Sijtsma. Dat zijn zij nu ook
De heer van der Lip. Thans is het ook een Commissie
van toezicht. Nu zou het kunnen gebeuren, indien hetgeen
hier wordt voorgesteld wet zal zijn geworden, dat men het
dan geraden vond met het standpunt van den heer Oostdam
mee te gaan, dat er geen enkele reden is om aan de ver
gaderingen van een College, dat alleen tot taak heeft ad
viezen uit te brengen, openbaarheid te geven. Terecht merkte
de heer Oostdam op, dat er zooveel Commissies van advies
zijn, ook uit den Raad, en dat niemand er aan deukt de
vergaderingen dier Commissies in het openbaar te doen houden.
Er komt nog bij, dat ook de samenstelling van de Com
missies wordt veranderd. Zooals de heeren misschien weten,
is de Minister voor kleine Commissies, bestaande uit vijf
leden, terwijl hij voorstelt daarin te nemen twee ouders, een
van de leerlingen van de openbare school en een van de
leerlingen van de bijzondere school, verder twee onderwijzers,
een van de openbare en een van de bijzondere school, en
dan een willekeurig lid. Men krijgt dan, naar ik mij voorstel,
in die Commissies meer een huishoudelijke, intieme bespre
king, waarin de ouders der leerlingen hun opinie kunnen
zeggen over hetgeen op de school gebeurt. Neem ik dat in
aanmerking, dan vraag ik mij af of er reden voor zal zijn
om die vergaderingen in het openbaar te houden.
Zooals ik in den aanvang reeds zeide, acht ik het gewenscht
deze zaak uit te stellen, totdat men precies weet hoe de
Commissies zullen zijn samengesteld en hoe zij zullen werken.
Er is bij deze zaak niet de minste haast. Die Commissie
heeft nooit in het openbaar vergaderd en er is niet de minste
urgentie om dat nu wel te gaan doen. Er zijn slechts drie
plaatsen in het land, waar de vergaderingen dier Commissie
openbaar zijn. Was er haast bij de zaak, dan zou ik zeggen:
»laten wij geen rekening houden met het ontwerp van wet",
maar van haast is er niet het minst sprake en daarom acht
ik het gewenscht deze zaak pas definitief onder de oogen te
zien, zoodra wij weten hoe de Commissie's zullen worden
samengesteld en wat hare bestemming zal zijn.
De heer Knuttel heeft ons er een verwijt van gemaakt, dat