48
MAANDAG 26
JANUARI 1920.
De heer Knuttel. M. d. V. Ik heb zoo even verzuimd in
te gaan op Uw vraag, hoe ik over het huisje daar denk.
Ik denk, dat het aspect van de Zijdgracht er niet op zal
vooruitgaan wanneer het huisje verdwijnt; maar er is iets
anders, dat ik van meer gewicht acht. Zal het; blijven staan
van het huisje niet prejudicieeren op de plaats van de brug?
Ik zou gaarne willen, dat wij daarin volkomen vrij bleven,
dat de brug gelegd zal worden zooals het mooi uitkomt. Als
dat afhankelijk is van het huisje, dan is bet wat anders.
Wat betreft mijn plan, waartegen de heeren zoovele be
denkingen hebben, ik geloof niet, dat bet bezwaar van den
heer van Hamel, alsof het meer zal kosten nu de zaak in het
openbaar behandeld wordt, juist is.
Ik heb deze zaak ook overwogen, maar ik meen dat zulke
dingen niet anders dan in het openbaar behandeld kunnen
worden, ik zie niet in, hoe het denkbaar zou zijn dat men
die onteigeningsquaesties en dergelijken in geheime zitting
behandelt en dat een openbare behandeling op de onteigening
zelf noemenswaard invloed zou hebben. Maar wat ik wel
geloof is, dat het grooten invloed zal hebben wanneer deze
verkeersweg een tijdlang er is.
Er is ook twijfel geopperd, of men daar verkeer langs zou
krijgen. Ik geloof, dat de Hooigracht afs verkeeisweg geleidelijk
drukker wordt, dat het verkeer daar in de laatste 10, 20 jaar
aanmerkelijk vermeerderd is.
De nieuwe verbinding door de Jodenkerksteeg heeft men
niet alleen voor de tram op een breedte van 18 M. gebracht,
maar ook omdat men denkt dat daar het verkeer van eenige
beteekenis zal worden.
Ik geloof, dat de ontwikkeling aan dien kant van de stad,
daar wij wat betreft den woningbouw achter zijn, grooter
zal wezen dan men zich voorstelt en dat 'die door een tramlijn,
welke naar ik denk voor een deel als stadslijn zal geëxploiteerd
worden, ook zal toenemen. Men komt dan voor de nood
zakelijkheid te staan van een verkeersweg, die dan toch
laten wij de Donkersteeg er buiten laten op de beste
wijze daar te krijgen is.
Nu geloof ik, dat men er altijd spijt van gehad heeft, als
men zulke dingen niet bijtijds op groote schaal doet. Men
moet er later toch toe overgaan en dan komt het zooveel
duurder uit, en dan heeft men de bezwaren van den toestand,
dien men inmiddels geschapen heeft. Daarom moeten wij de
mogelijkheid van uitvoering van een grooter plan onder de
oogen zien. Ik geloof, dat wanneer het in eens wordt uitgevoerd,
er dan meer waardevol terrein zal overgehouden worden dan
wanneer men een deel onteigent, want dan blijven, zooals
nu, allerlei hoekjes over, die zeer geringe waarde hebben. En
wanneer men de Barbarasteeg, in plaats van ze te verbreeden,
geheel zou doen verdwijnen, en evenzoo nog een dwarssteegje,
dan zou men daardoor ook nog grond winnen.
Ik weet, dat met het oog op den stand der volkshuisvesting
daartegen groot bezwaar zou zijn, al zijn die stegen meer met
pakhuizen dan met woonhuizen bezet; maar de uitvoering
van die plannen is niet een quaestie van vandaag of morgen
er zullen wel eenige jaren mede gemoeid zijn. De aankoop
van die buizen zal dus ook niet zoo spoedig noodig zijn,
maar ik geloof toch wel, dat het de moeite waard is deze
zaak ernstig onder het oog te zien.
De Voorzitter. Ik wenseh even in het kort te antwoorden op
hetgeen de verschillende heeren in bet midden hebben gebracht.
De heer de Lange heeft gezegd, dat het geval van dit huisje
een gelijkwaardige kwestie was met die van de panden aan
de Vliet en met die van het brandspuitenbuisje op de Sint-
Jacobsgracht, maar die gevallen hebben met elkander niets
te maken. In het eene geval heeft men te doen met een oud,
eenigszins historisch gebouw, terwijl in het andere geval door
kunstmatige bebouwing het verkeer moedwillig belemmerd is.
Het is de grootste dwaasheid geweest om de Vliet at te sluiten
met nieuwe huizen en even dwaas om dat brandspuitenhuisje te
bouwen op de Sint-Jacobsgracht, maar de Zijdgracht was een
gracht, die daar ter plaatse smal uitliep en aan eene zijde
als 't ware was afgesloten door het bedoelde huisje. Men zou
dat het best kunnen vergelijken met den hals op de Hooi
gracht, die daar van eeuwenher heeft bestaan, of nog beter met
den huidigen toestand van de Middelste Gracht. Dat is geheel
iets anders dan een moedwillige belemmering van de verkeers
wegen, zooals aan de Vliet en aan de Sint-Jacobsgracht heeft
plaats gehad.
De heer Dubbeldeman heeft gesproken over het bochtje,
dat de Commissie van Fabricage in de trambaan wil maken,
en heeft gezegd: ik ben zoolang bij de spoorwegen geweest,
ik weet het zooveel beter dan gij allen tezamen. Ik heb de
kaart vóór mij; het is een kleine bocht in de baan, welke
evengoed later, als de heer Dubbeldeman die eene lijn naar het
Levendaal wil afvoeren, kan worden weggenomen. Het is mooier,
als de baan recht is; het is precies hetzelfde als met de rechte
baan, welke de heer van der Lip wil hebben langs dat huisje,
maar ik virid het heusch niet erg als de baan een klein beetje
kromt. De brug over de Zijdgracht moet behoorlijk komen
te liggen.
Het eenige argument, dat bijgebracht is voor het plan van de
heeren Knuttel en Huges en waarvoor ik iets gevoel, is, dat men
werkelijk een groote en flinke onteigening zal krijgen om
daar de zaak in orde te maken. Daarop zou ik absoluut niets
tegen hebben, integendeel, persoonlijk zou ik er veel voor
gevoelen, maar wat kost dat ten slotte en hoe wil men het
thans betalen? Wij weten niet welke toestanden wij zullen
krijgen en nu kunnen wij wel een paar millioen gaan uit
geven om al die moeilijke punten voor het verkeer op te
ruimen zonder te weten hoe men aan het geld kan komen,
maar dan is het thans zeker het kwaadste moment, dat men
er voor kan uitkiezen. Er is echter geen bezwaar in dit
opzicht verschil ik van meening met den heer van Hamel
om het denkbeeld van den heer Knuttel onder het oog te
zien. Ik ben het eens met de heeren, die meenen, dat men
deze zaak even goed in het publiek kan bespreken, want het
is niet de bedoeling geweest dat bewuste huis stilletjes te
koopen, maar om het langs den wettelijken wég te onteigenen.
Tk geef echter in overweging dit voorstel van de beide heeren
los te maken van dit plan en dan kan worden nagegaan of
het wenschelijk is daar ter plaatse een flinke doorbraak te
maken. Ik zie echter ter wereld geen kans om voor eventueele
uitvoering van dat denkbeeld op dit oogenblik een leeriing
te sluiten.
De heer de Lange. M. d. Y. Ik wil er nog even op wijzen,
dat, wanneer dat huis aan het einde van de Zijdgracht
tusschen de Jan van Houtkade en de Hoefstraat niet wordt
aangekocht, wij dezen toestand krijgen, dat er vlak aan het
einde van de trambaan een stuk tramlijn komt, vanwaar
men geen uitzicht heeft. Als de tram over de brug de ge
meente binnenkomt, kan het personeel niet zien of de weg
vrij is en hetzelfde is het geval als de tram de gemeente
verlaat, want van beide kanten kijkt men dan tegen dat huis
aan door de bocht die de tramlijn om dat huis heen moet
maken.
Ik acht dat een zeer ongewenschten toestand, met het oog
op de veiligheid en met het oog op den welstand. Ik acht
het noodzakelijk, dat de brug, die over den singel gebouwd
wordt, komt in de richting van de as van de Zijdgracht.
Ik acht het moeilijk om over dergelijke dingen in een
openbare vergadering te spreken, wanneer men het plan niet
voor zich heeft. Ik benijd IJ niet, Mijnheer de Voorzitter, dat
U het plan voor U hebt, maar ik gevoel het gemis er van.
Ik acht het bezit van het huis noodzakelijk en ik acht het
niet onmogelijk, dat van het perceel zooveel overblijft, dat de
woningruimte niet geheel zal verdwijnen.
De Voorzitter. Ik kan den heer de Langeantwoorden.dat
van dat huisje niets zal overblijven.
Wat nu betreft de veiligheid van het verkeer daar, wende
men zijn blik eens naar andere groote plaatsen. In Den Haag
ziet men, dat lijn 2 loopt door de Vleerstraat, een zeer nauwe
straat, heel wat nauwer dan de ruimte die men hier zal
krijgen; het gevaar is daar zeker 100% grooter.
En dan, zooals ik reeds gezegd heb, het is misschien jammer
dat het huisje er staat, maar nu het er eenmaal staat, kan
het aesthetisch niet misstaan en zou ik het jammer van het
geld vinden dat voor den aankoop ervan besteed zou worden.
De heer de Lange. Niemand weet thans hoeveel voor dit
huisje betaald zal moeten worden.
De Voorzitter. Al was het maar f 5000.dan zou ik
het nog te veel vinden, want het is niet noodig.
Wat betreft de motie van de heeren Knuttel en Huges,
waarbij de Raad Burgemeester en Wethouders verzoekt
een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid van
een ruimere onteigening, daartegen kan bij Burgemeester en
Wethouders geen bezwaar bestaan, zoo de heeren niet be
doelen dat dat samenhangt met dit plan. Het door die heeren
ontvouwd plan kunnen wij onderzoeken, wij kunnen een plan
daarvoor opmaken en zien in hoever het voor de gemeente
exploitabel is.
Kunnen de heeren Knuttel en Huges het beschouwen als
een wensch, dien Burgemeester en Wethouders ter harte
zullen nemen?
De heer Knuttel. Ja, Mijnheer de Voorzitter.
De heer Sijtsma. Te gelegener tijd!
De heer Knuttel. M. d. V. Ik meen, gelijk ik reeds gezegd
heb, dat een beslissing over ons denkbeeld noodig zal zijn
vóórdat aan den nieuwen verkeersweg een definitieve toestand
ontstaan is. Dit is een quaestie van enkele jaren, maar wij
zouden willen dat wij er vóór dien tijd iets naders over hooren,